web analytics

Georges Simenon, Manesteek, fragment

Hij was in zijn schik geweest bij de aanblik van het Central, een geel bouwwerk, niet pal aan de kade gelegen, maar vijftig meter achter de kokospalmen, midden in een wirwar van vreemdsoortige planten.

De voornaamste ruimte, café en restaurant tegelijk, had lichte muren in pasteltinten die aan de Provence deden denken, en een bar van gevernist mahoniehout, met hoge barkrukken en koperwerk, die een indruk van comfort gaven.

Daar gebruikten de alleenstaande mannen van Libreville hun maaltijd. Elk van hen had zijn eigen tafel, zijn eigen servetring.

De kamers op de bovenverdieping waren nooit bezet. Lege, kale kamers, ook in pasteltinten, bedden met muskietennetten erboven, en hier en daar een oude lampetkan, een gebarsten waskom, een lege hutkoffer.… > Lees verder

Georges Simenon, Manesteek, nawoord

In de zomer van 1932 maakte Georges Simenon een reis van drie maanden door Afrika, van Egypte langs de evenaar in westelijke richting. Hij bracht onder meer vijf dagen door in Matadi, aan de monding van de Congo, waar zijn jongere broer Christian havenmeester was.

Nog datzelfde najaar verscheen, in de stijl van grote reporters als Albert Londres en Joseph Kessel, een zesdelige reportage in het geïllustreerde tijdschrift Voilà, getiteld ‘L’heure du nègre’, met als ondertitel: L’Afrique vous parle: elle vous dit merde. Simenons biografen hebben gesuggereerd dat de bijtende toon van die artikelenreeks mogelijk was ingegeven door broedernijd; alsof Georges zijn jongere broer, de lieveling van moeder Henriette, op zijn nummer wilde zetten door weer te geven hoe treurig diens leven in werkelijkheid was.… > Lees verder

Georges Simenon, Weduwe Couderc, fragment

Hij liep. Hij was alleen op zeker drie kilometer weg waar om de tien meter schuin de vlijmscherpe schaduw van een boomstam op neerviel, en met grote stappen, maar zonder zich te haasten, ging hij van schaduw naar schaduw. Omdat het tegen twaalven was en de zon bijna op zijn hoogste punt stond, gleed er een korte, lachwekkend gedrongen schaduw voor hem uit, de zijne.

De weg liep kaarsrecht omhoog naar de top van een helling, waar hij abrupt leek op te houden. Links klonk gekraak in het bos. Rechts was in de velden, die bol stonden als een grote vrouwenborst, één enkel paard te zien, ver weg, een wit paard dat een ton op wielen voorttrok; en in hetzelfde veld een vogelverschrikker die misschien een mens was.… > Lees verder

Georges Simenon, Maigret en het dode meisje (fragment)

ddi9789023495208Waarin inspecteur Lognon een lijk ontdekt en waarin hij met lede ogen aanziet dat het door anderen wordt ingepikt

Maigret geeuwde, schoof de documenten naar de rand van het bureau.

‘Dit nog even tekenen, jongens, dan mogen jullie naar bed.’

De ‘jongens’ in kwestie waren waarschijnlijk de drie weerbarstigste kerels die het afgelopen jaar bij de Police Judiciaire waren langsgekomen. Een van hen, Dédé werd hij genoemd, zag eruit als een gorilla, en de tengerste, die prijkte met een blauw oog, had de kost kunnen verdienen als kermisworstelaar.

Janvier gaf hun de documenten en een pen, en nu ze eenmaal waren doorgeslagen, namen ze niet meer de moeite om tegen te sputteren, ze lazen het proces-verbaal van hun verhoor niet eens en tekenden met een trek van weerzin om hun mond.… > Lees verder

Opfriscursus alexandrijnherkenning

Een lezer van mijn vorige blogpost wijst me erop dat noch de Franse zin uit de Code pénal, noch mijn Nederlandse vertaling ervan een alexandrijn is. Ik was er al een beetje bang voor, want ons alexandrijnherkennend vermogen is niet meer wat het was. Tijd voor een kleine opfriscursus.

De alexandrijn, die zijn naam dankt aan de 12de-eeuwse Roman d’Alexandre, is in het Nederlands een zesvoetige jambe, in het Frans (dat geen versvoeten kent) een twaalflettergrepige versregel met twee vaste heffingen (de 6e en de 12e lettergreep) en twee vrije – volgens de klassieke regels althans, want sinds Hugo en Baudelaire worden ook vrijere alexandrijnen (zonder cesuur, bijvoorbeeld in drie gelijke delen) correct bevonden.… > Lees verder

Schuin en vlijmscherp

‘Tout condamné à mort aura la tête tranchée.’ Met die (volgens de moderne regels) volmaakte alexandrijn, afkomstig uit de Franse Code pénal, begint het vijfde hoofdstuk van Georges Simenons La veuve Couderc. Het wetsartikel, plotseling opgedoken vanuit de nevelen van de herinnering, krijgt algauw een obsessief karakter voor de hoofdpersoon, Jean: hij moet er steeds opnieuw aan denken, in totaal twaalf keer – één voor elke lettergreep.

 

Het lijkt een wat vreemd wetsartikel. Alsof de wetgever, bang dat sommige boeven hun gerechte straf zullen ontlopen, voor de zekerheid maar even vermeldt dat élke terdoodveroordeelde toch echt ter dood moet worden gebracht.… > Lees verder