Altijd heeft gereedschap mijn arm verlengd. Altijd was mijn hand gewapend. Mijn eerste mes was mijn zwaard en mijn toverstaf, een hefboom om bergen mee te verzetten. Ik droom van de grote multifunctionele olijfhouten of bukshouten lepel, de lepel waar je zonder gevaar in kunt bijten en waar je altijd in hebt gebeten, de lepel die meppen kan geven en die de soep, de yoghurt, de appelmoes en de jam parfumeert met de knoflook en de gebakken ui waarvan hij doordrongen is. Je kunt zeggen dat de lepel aan mijn vingers en aan mijn lippen kleeft, zo dicht bij mijn tong dat hij er een doosje heeft waarin hij zijn ronde rug neer kan vlijen.… > Lees verder
De krakende kraak
Zaterdagavond 18 juni 2011. In de Grote Zaal van de Rotterdamse Schouwburg vinden, in het kader van Poetry International 2011, drie ‘internationale poëzievoordrachten’ plaats door respectievelijk de Israëli Admiel Kosman, de Amerikaans-Oostenrijks-Duitse Ann Cotten en de Franstalige Belg Eugène Savitzkaya. Die laatste, van wie ik voor Poetry uiteenlopend werk heb vertaald, zit naast me op de voorste rij. Aan mijn andere zij zit Cotten.
Na Kosmans bezielde maar ook wat schoolmeesterachtig klinkende voordracht volgt de schuchtere, laconieke stem van Cotten. Ze draagt onder meer het gedicht ‘Solidus’ voor, een uit dactylen (—υυ / —υυ) opgebouwde, encyclopedische opsomming van disparate elementen.… > Lees verder
Eugène Savitzkaya, ‘Het oerkippenhok’
Alom opschudding en consternatie in het kippenhok van Kea. De kippen werd de dood aangezegd en de dood bleef niet uit, die veren rondstrooide en op de roesten vastgekoekte excrementen liet opwaaien tot ongelofelijke hoogten, vanwaar ze traag neerdwarrelden op ons, stof waarvan we zonder het te beseffen aten en dronken, waarin we ons dagelijks baadden, stofdeeltjes waarmee we sporen uitzetten en tekens vormden. Daarna volgde vergetelheid. Een groot aantal gezichten verdween onder een dunne stoflaag, rood, geel, blauw en wit. Een regenboog ging open in die kleuren, het drekblauw nam er een royale plaats in, het bloed ook en het blanke dons.… > Lees verder
Eugène Savitzkaya
De meeste teksten van Eugène Savitzkaya (Luik, 1955) dragen het etiket ‘roman’, maar al zijn werk – proza, poëzie, theater, essay – getuigt van de poëtische gloed waarmee hij het dagelijks leven beziet en verwoordt. Het omhelzen van ‘alledaagse wonderen’, een leidmotief van de surrealisten, krijgt bij hem een onnadrukkelijke maar hoogst eigenzinnige invulling. Zijn vaak fragmentarische, repetitieve ‘woordmachines’ hebben niets psychologiserends of cerebraals. Savitzkaya is een dichter van de openlucht, van de nauwgezette, zelfs uitzinnige waarneming. Zijn ‘rasperige, knetterende, rinkelende’ taal wil ‘recht doen aan het licht, de wind, de omstandigheden ter plaatse’. Met een nu eens duistere, dan weer innige maar altijd zinnelijke stem bezingt hij metamorfose, verbinding en ontbinding.… > Lees verder