Wie vandaag het essay leest dat Georges Perec (1936-1982) begin jaren ’60 schreef over L’espèce humaine van Robert Antelme, doet dat haast onvermijdelijk met een biografische bril. Perecs Pools-joodse vader overleed in 1940 tijdens de eerste oorlogshandelingen als vrijwillige in het Franse leger, zijn Pools-joodse moeder werd in 1943 via Drancy naar Auschwitz gedeporteerd en keerde niet terug. De kleine Georges dook tijdens de oorlogsjaren onder in de Vercors, om na de oorlog te worden opgenomen in het gezin van zijn tante Esther. In W ou le souvenir d’enfance(1975)[1. Georges Perec, W of de jeugdherinnering, vertaald door Edu Borger, De Arbeiderspers, 1991.]… > Lees verder
Een mens zoals wij
‘Ik ging pissen. Het was nog nacht. Anderen naast me pisten ook; we spraken niet. Achter de pisplaats was de schijtkuil met een muurtje waarop andere kerels zaten, de broek naar beneden. Boven de kuil was een afdakje, boven de pisplaats niet. Achter ons geluiden van klompschoenen, gehoest van anderen die kwamen aanlopen. De schijtplaats was nooit verlaten. Boven de pisplaatsen hing altijd damp.’
De abrupte opening zet de toon. In de beschaafde wereld ontlasten mensen zich doorgaans alleen, en krijgt de plaats waar ze zich ontlasten een eufemistischer naam dan ‘schijtplaats’. De schijtplaats die Robert Antelme in de eerste alinea van De menselijke soort beschrijft, is ondanks de precaire sanitaire voorzieningen nooit verlaten.… > Lees verder