web analytics

Vertalen tegen de eeuwigheid: Mevrouw Bovary

‘Eigenlijk kan je als vertaler maar beter niet te lang stilstaan bij de vraag waarom vertalingen – dus ook de jouwe – verouderen. Het gaat er meer om je te realiseren waarom het meesterwerk waaraan je je wijdt niet veroudert.’ Dixit Hans van Pinxteren, een van de beste vertalers die ons taalgebied ooit heeft gekend, in zijn essaybundel Hoe ouder hoe vrolijker (p. 238). Zijn versie van Flauberts Madame Bovary uit 1987 staat nog altijd fier overeind en zal dat ook de komende decennia blijven doen. Toch ga ik voor De Arbeiderspers een nieuwe vertaling van het boek maken. Waarom? En hoe?… > Lees verder

Ze had roze konen

Madame of mevrouw, dat is de vraag.

Stel, je bent een niet onbevallig, romantisch aangelegd boerenmeisje uit Normandië. De (getrouwde) dorpsarts komt langs om je vaders gebroken been te behandelen, je vindt hem leuk en hij jou ook, zijn vrouw sterft en hij vraagt je ten huwelijk. Je zegt ja. Madame of mevrouw?

De titel van het boek dat Gustave Flaubert in 1857 publiceerde, luidde Madame Bovary. Flaubert schreef in het Frans, en in die taal heeft de titel zijn weg gevonden naar het collectieve bewustzijn. Ik heb het nog even gecontroleerd op Amazon: nergens een Frau Bovary of een Mrs Bovary te vinden, alle vertalingen nemen het Franse Madame over – wat ook meteen voor een groot deel verklaart waarom de door Jacques Roubaud gemunte neptitel Lady Bovary’s Lover zo op de lachspieren werkt.… > Lees verder

Dode schrijvers op vakantie

Wat drijft cultureel toeristen om massaal op zoek te gaan naar de sporen van dode schrijvers? Het schijnt dat je over hun graf heen intense gesprekken met ze kunt voeren, en zelfs vrienden kunt worden. Neem Frankrijk en werp een blik op de koffiepot van Balzac.

De huizen van schrijvers, hun werktafels, hun ganzenveren, hun uitzicht. De zakdoek waarmee Flaubert zijn mond afveegde voordat hij stierf. Zijn inktpot, in de vorm van een kikker, of is het een pad? Het laantje, in de tuin van Croisset nabij Rouen, waar hij zijn zinnen aan de ‘brulproef’ onderwierp, om te horen of ze goed bekten.… > Lees verder

Pellerin

Frans schilder, actief in het midden van de 19de eeuw. Typische vertegenwoordiger van de eerste generatie bohèmekunstenaars, die van zich deed spreken tijdens de Julimonarchie, het koningschap van Louis-Philippe. Hij koesterde een aan idolatrie grenzende verering voor de grote meesters, Correggio, Murillo, Callot, Rembrandt, Goya en Michelangelo (die hij vergeleek met Shakespeare). Hij las alle werken over esthetica om achter de ware theorie van het Schone te komen; hij was er vast van overtuigd dat hij, als hij die eenmaal had ontdekt, meesterwerken zou maken. In zijn jeugd stak hij de draak met de uiterlijke werkelijkheid. Alles draaide om de Idee: ‘Zonder idee, niets groots!… > Lees verder

Laermans contra Bourdieu: de logica van de verkettering

[Reactie op ‘Een te grove sociologische borstel? Kanttekeningen bij Pierre Bourdieus Les Règles de l’art‘, Rudi Laermans, in: Boekmancahier, 1994:19, p. 6-25]

Wie een stelling van verschillende kanten belaagt, loopt het risico in zijn eigen vuurlinies terecht te komen. Zoiets overkomt Rudi Laermans in zijn brede kritiek op Bourdieus kunstsociologie. Laermans mobiliseert zeer ongelijksoortige argumenten, hij vuurt zijn pijlen af vanuit zeer uiteenlopende hoeken. Al is de algehele strekking van zijn stuk eenduidig, zijn afzonderlijke standpunten zijn dat zeker niet. In deze reactie wil ik op een paar inconsistenties in zijn standpunten wijzen en bij de strekking van zijn stuk een kanttekening plaatsen.… > Lees verder

Pierre Bourdieu, De regels van de kunst (fragment)

‘De lyriek en het vulgaire’ willen ‘versmelten’ betekent het hoofd bieden aan de ondraaglijke en angstwekkende beproevingen van hen wier taak het is tegendelen met elkaar in botsing te brengen. De hele periode dat hij werkt aan Madame Bovary heeft Flaubert het onophoudelijk over zijn lijdensweg, die soms in regelrechte wanhoop verkeert. Hij vergelijkt zichzelf met een clown die een huzarenstukje aflevert en een ‘razende gymnastiek’ moet uitvoeren; hij verwijt de ‘smerige’, ‘vunzige’ materie hem het lyrische ‘brullen’ te beletten en hij wacht ongeduldig het moment af dat hij zich weer kan bezatten aan de schone stijl. Maar vooral zegt hij keer op keer dat hij eigenlijk niet weet wat hij doet, en ook niet wat het resultaat zal zijn van de tegennatuurlijke – in elk geval tegen zíjn natuur gerichte – inspanning die hij zichzelf oplegt.… > Lees verder