‘Thomas trachtte zich los te maken uit de kleurloze vloed die hem overweldigde. Een felle kou verlamde zijn armen. Het water draaide kolkend rond. Was dit werkelijk water? Nu eens dwarrelde het schuim als wittige vlokken voor zijn ogen, dan weer greep de afwezigheid van water zijn lichaam beet en sleurde het heftig mee. Hij ademde trager, een moment lang hield hij de vloeistof binnen die de windvlagen hem tegen het hoofd joegen: een lauwe zachtheid, een vreemd brouwsel in een van smaak beroofde mond. Vervolgens gaven zijn ledematen, van vermoeidheid of om een onbekende reden, hem dezelfde gewaarwording van vreemdheid als het water waarin ze rondbewogen.… > Lees verder
Een ‘wild meisje’? Oerteksten van Marguerite Duras
Sommige schrijvers spreiden postuum een grote bedrijvigheid ten toon. Voordat hun roem taant en ze terugvallen in de vergetelheid, wordt hun naam te gelde gemaakt door de publicatie van teksten uit de nalatenschap – brieven, dagboeken, artikelen, schetsen, aantekeningen, kladversies. Of alles wat uit de archieven tevoorschijn komt een verrijking van het oeuvre mag heten, is een andere zaak. Tegen het uitmelken van de fonds de tiroir van een schrijver verzet zich de moraal van het wezenlijke, door Milan Kundera bepleit in zijn essay Het doek (Ambo, 2006, vertaling Martin de Haan): ‘Niet alles wat een romancier heeft geschreven maakt deel uit van zijn werk.… > Lees verder
Georges Perec / Robert Antelme
Wie vandaag het essay leest dat Georges Perec (1936-1982) begin jaren ’60 schreef over L’espèce humaine van Robert Antelme, doet dat haast onvermijdelijk met een biografische bril. Perecs Pools-joodse vader overleed in 1940 tijdens de eerste oorlogshandelingen als vrijwillige in het Franse leger, zijn Pools-joodse moeder werd in 1943 via Drancy naar Auschwitz gedeporteerd en keerde niet terug. De kleine Georges dook tijdens de oorlogsjaren onder in de Vercors, om na de oorlog te worden opgenomen in het gezin van zijn tante Esther. In W ou le souvenir d’enfance(1975)[1. Georges Perec, W of de jeugdherinnering, vertaald door Edu Borger, De Arbeiderspers, 1991.]… > Lees verder
Een mens zoals wij
‘Ik ging pissen. Het was nog nacht. Anderen naast me pisten ook; we spraken niet. Achter de pisplaats was de schijtkuil met een muurtje waarop andere kerels zaten, de broek naar beneden. Boven de kuil was een afdakje, boven de pisplaats niet. Achter ons geluiden van klompschoenen, gehoest van anderen die kwamen aanlopen. De schijtplaats was nooit verlaten. Boven de pisplaatsen hing altijd damp.’
De abrupte opening zet de toon. In de beschaafde wereld ontlasten mensen zich doorgaans alleen, en krijgt de plaats waar ze zich ontlasten een eufemistischer naam dan ‘schijtplaats’. De schijtplaats die Robert Antelme in de eerste alinea van De menselijke soort beschrijft, is ondanks de precaire sanitaire voorzieningen nooit verlaten.… > Lees verder