web analytics

Marcel Proust, ‘De grafstenen in de kerk van Combray’

Maar is er dan niet een Muze die de sporen van het zo vluchtige mensenbestaan alsnog liefderijk terugvindt in de dingen? Aan maar weinig levens gaat zij geheel onopgemerkt voorbij. Op een dag openbaart ze zich. Op een dag, en juist op plaatsen waar we haar nog nooit hadden gezien, komt ze ons tegemoet wanneer het einde nadert. Uiteindelijk leren we haar kennen juist op plaatsen waar we zo vaak hebben gedaan alsof we haar niet zagen. Het is de Geschiedenis! Op een dag hebben we in de oude kathedraal niet genoeg meer aan de schoonheid, aan de eeuwige gedachte die wordt uitgedrukt in de gewelven, de standbeelden, in de kerkramen.… > Lees verder

Marcel Proust, Tegen Sainte-Beuve, fragment

Dat smalle reepje boven de gordijnen vertelt me door zijn mate van helderheid wat voor weer het is en deelt nog voor het me dat vertelt de stemming ervan aan me mee. Maar ik heb het niet eens nodig. Al lig ik nog naar de muur gekeerd, en al is het reepje nog niet eens verschenen, aan het geluid van de naderende eerste tram en aan zijn bel kan ik horen of hij lijdzaam in de regen rijdt of op weg is naar het blauw van de hemel. Want niet alleen elk seizoen, maar ook elk weertype biedt hem zijn atmosfeer aan als een variërend instrument waar hij het altijd eendere deuntje van zijn geratel en zijn bel op kan spelen; en niet alleen klinkt datzelfde deuntje anders als het opgalmt en uitstraalt in de lege, sonore lucht van een heldere, ijzige winterdag, in plaats van tussen geuren zijn weg te zoeken in de al met warmte vermengde lucht van een zomerochtend die zich opmaakt voor het stollen van het middaguur, het krijgt ook een andere kleur, een andere betekenis, en drukt een heel ander gevoel uit wanneer het als een trom door mist wordt omfloerst, wanneer het vloeibaar wordt en zingt als een viool in de grenzeloze, ijle atmosfeer, waarin de wind, inmiddels helemaal klaar om die gekleurde, ijle orkestratie te ontvangen, zijn beekjes laat stromen, of wanneer het met de priem van een piccolo door het blauwe ijs van zonnig, koud weer heen breekt – de eerste straatgeluiden brengen me de lusteloosheid van de regen waarin ze verkleumen, het licht van de ijzige lucht waarin ze vibreren, de neerslachtigheid van de mist die ze dempt, de zachtheid en de vlagen van een stormige, zoele dag met lichte regen, die ze maar heel lichtjes bevochtigt en snel wordt weggevaagd door een zuchtje of gedroogd door een zonnestraal.… > Lees verder

Régis Jauffret, Gekkenhuizen!, fragment

Damien is geboren op vrijdag 24 maart 1974. De Parijse regio lag sinds een tiental dagen in een neerslaggebied. Op televisie werd het beeld vertoond van een verguld houten bed dat de gezwollen Seine afzakte. Het rivierwater had de Place de la Concorde overstroomd, de Obelisk leek te wachten op het cruiseschip waarvoor hij als meerpaal zou dienen. Ik heb flink moeten afzien, maar ondanks het aandringen van de vroedvrouw heb ik elke verdoving geweigerd.

Zes maanden lang heb ik Damien gezoogd, terwijl ik me volpropte met rood vlees, met groente, met room, opdat mijn melk overvloedig en voedzaam zou zijn.… > Lees verder

Marcel Proust, Het vervloekte ras, fragment

[Charlus] behoorde tot het ras van die mensen, minder met zichzelf in strijd dan de schijn doet vermoeden, die juist vanwege hun vrouwelijk temperament een viriel ideaal hebben en in het leven net als alle andere mannen zijn, maar alleen aan de buitenkant; op de plaats waar bij ieder van ons, gegraveerd in het facet van de pupil, een schaduwbeeld is gegrift in de ogen waardoorheen we alles op aarde zien, is dat bij hen niet het beeld van een nimf, maar van een efebe. Een ras van vervloekten, die moeten leven in leugen en bedrog, omdat ze weten dat hun verlangen, datgene wat voor ieder schepsel de grootste levensvreugde is, strafbaar en beschamend, schandelijk wordt geacht; die hun God moeten verloochenen, omdat ze, wanneer ze als beklaagden voor de rechter verschijnen, hoe christelijk ze ook mogen zijn, ten overstaan van Christus en in zijn naam als vuige laster moeten ontkennen wat hun hele leven is; zonen zonder moeder, tegen wie ze zelfs nog moeten liegen op het moment dat ze haar de ogen sluiten; vrienden zonder vriendschap, ondanks alle vriendschap waar hun veelal goede hart vatbaar voor is en die ze anderen inboezemen met hun vaak erkende charme; maar kun je nog spreken van vriendschap bij het soort betrekkingen dat slechts vegeteert bij de gratie van een leugen, en waaruit ze vol afkeer zouden worden verstoten bij de eerste opwelling van vertrouwen en eerlijkheid waartoe ze zich zouden laten verleiden, tenzij ze te maken hadden met een onpartijdige of zelfs welgezinde geest, die dan echter, misleid door een stereotiepe psychologie, uit de opgebiechte ondeugd de affectie zal afleiden die er het allervreemdst aan is, precies zoals sommige rechters eerder geneigd zijn geïnverteerden van moord en joden van verraad te verdenken en vrij te pleiten, om redenen die voortvloeien uit de erfzonde en uit het noodlot van het ras?… > Lees verder

Vivant Denon, ‘Eenmaal, immermeer’, fragment

Ik was smoorlijk verliefd op gravin De ***. Ik was twintig en ik was onnozel; ze bedroog me, ik werd boos, ze verliet me. Ik was onnozel, ik wilde haar terug; ik was twintig, ze vergaf me. En omdat ik twintig was en onnozel, nog altijd bedrogen maar niet langer verlaten, waande ik me de innigst beminde aller minnaars en dus de gelukkigste man van de wereld. Zij was goed bevriend met madame De T***, die het een en ander met me voor leek te hebben, zonder evenwel haar waardigheid uit het oog te verliezen. Zoals we zullen zien, had madame De T*** zedelijke principes waar ze scrupuleus aan vasthield.… > Lees verder

Marcel Proust, ‘Het innerlijke boek’

[Dit fragment uit Le Temps retrouvé, het laatste deel van À la recherche du temps perdu, bevat Marcels bespiegelingen over het realisme. De aanleiding voor deze kenmerkende monologue intérieur is het weerzien, na jaren, van de rode kaft van François le Champi, een streekroman van George Sand waaruit zijn moeder hem ooit heeft voorgelezen, zoals beschreven in het eerste deel.]

Voor het lezen van het innerlijke boek met de onbekende tekens (tekens in reliëf, leek het wel, waar mijn aandacht in de duistere regionen van mijn onbewuste naar speurde, op stootte en omheen gleed als een duiker die de bodem afzoekt), kon niemand me enige aanwijzing geven, het was een scheppingsdaad waarbij geen mens ons vervangen of zelfs maar helpen kan.… > Lees verder