Dat hij niet alle vrouwen kon krijgen had hem, in zijn jeugd, getroffen als een grof schandaal. Begrijp me goed – zelf kan hij niet meer worden gehoord. Het ging niet om het verleiden; hij had succes gehad, zoals elke man, bij die twee, zeven, dertig of honderd vrouwen die aan elke man zijn toebedeeld, afhankelijk van zijn gestalte en zijn gelaatstrekken, zijn esprit. Nee, wat hem razend maakte, op straat, in de coulissen en de winkeltjes, aan de tafel van allen die hem ontvingen, bij de vorsten en in de tuinen, overal kortom waar vrouwen verkeren, was dat hij niet naar willekeur over een van hen – echtgenote van een mecenas, jong meisje of oude lichtekooi – kon beschikken, haar met zijn vinger kon aanwijzen, waarop zij zou komen en meteen gewillig zou zijn, en hij, na haar ter plekke neergegooid ofwel naar elders meegevoerd te hebben, zijn lust meteen zou bevredigen. Nogmaals, begrijp me goed: het was niet de bedoeling ze te dwingen, dat ze er door een wet of enige andere vorm van geweld toe gedwongen zouden worden; nee, maar dat zij hem zouden willen zoals hij hen wilde, zonder onderscheid of voorbehoud, dat dit verlangen hen sprakeloos zou maken zoals het hem zelf sprakeloos maakte, dat ze kortom uit eigen beweging het bos in zouden rennen en daar zwijgend, verhit, ademloos klaar zouden gaan liggen om door hem te worden genomen, op stel en sprong. Dat is tenminste wat hij me zei, die juli-avond, tussen twee hoestbuien door, en onverbloemder dan ik het hier weergeef: hij wilde een vrijbrief; de veelvuldige overgave die hij verwachtte kwam hem toe, maar welke schuld daarmee zou worden gedelgd zei hij er niet bij, een schuld die nooit was vereffend en die zo buitensporig was, van zoveel aanmatiging getuigde dat hij om zichzelf moest lachen. Hij beriep zich niet op zijn recht; hij wilde zwijgen, hij wilde dat ze zich aan dat zwijgen overgaven, en dat hij in al die japonnen de enige hand zou zijn, met als enig commentaar, sprankelend als taal, het geluid van de zijden ruches in het uitzinnig ogenblik. Natuurlijk werd hem geen penning uitbetaald, hij wilde te veel of te weinig. In dat opzicht was hij misschien als alle mannen; mijn staat maakt het me moeilijk daarover een oordeel te vellen, en bovendien leid ik een teruggetrokken bestaan.
[Pierre Michon, Meesters en knechten (Fr. Maîtres et serviteurs, vertaling Rokus Hofstede, Van Oorschot, 1996]