Voorwoord
Al geruime tijd ben ik van plan een boekje te schrijven onder de titel: Het vrolijke pessimisme. Die titel bevalt me. Ik vind dat hij een mooie klank heeft en hij drukt aardig uit wat ik zou willen zeggen.
Maar ik heb geloof ik te lang gewacht. Ik word oud, en mijn boekje zal waarschijnlijk meer pessimisme dan vrolijkheid bevatten. Ons hart is niet de volmaakte thermosfles die de gloed van onze jeugd tot het einde toe zonder warmteverlies bewaart.
Het vooruitzicht van mijn zeer waarschijnlijke en tamelijk nabije zelfmoord ontneemt me trouwens bij vlagen alles wat me rest aan goed humeur. Het zal moeite kosten de inhoud van mijn boek overeen te laten stemmen met zijn titel.
Bij nader inzien geloof ik dat ‘vrolijk pessimisme’ een uitdrukking is die sommige kopers zou kunnen afschrikken. Ze zouden het niet begrijpen. Mijn zelfmoord is vast een aanlokkelijker titel. Het publiek heeft een uitgesproken voorkeur voor melodrama.
Ik zou willen dat mijn zelfmoord mijn schuldeisers wat geld oplevert. Ik heb dus overwogen naar Fritz toe te gaan, de baas van het Grand Café. Ik wou hem zeggen: ‘Kondig in de kranten een lezing aan over De Zelfmoord, door “Balthasar”, en voeg er in vette letters aan toe: ‘Aan het slot van zijn spreekbeurt zal de spreker zelfmoord plegen.’ Vervolgens, in kleinere letters: ‘Toegangsprijzen 20 fr., 10 fr., 5 fr. en 2 fr. (de prijs van de consumpties wordt verdrievoudigd).’ Ik weet zeker dat de opkomst heel behoorlijk zal zijn.’
Maar ik heb mijn idee laten varen. Fritz had zeker geweigerd, want mijn zelfmoord zou een onuitwisbare vlek op de vloer van zijn achtbaar etablissement kunnen achterlaten.
En verder zou de politie de voorstelling vast – geheel wederrechtelijk – hebben verboden.
[Henri Roorda, Mijn zelfmoord (Fr. Mon Suicide, 1925), vertaling Rokus Hofstede, nawoord Jeroen Brouwers, Uitgeverij Boom 2021.]