Een boek dat oneindig veel mogelijke boeken bevat. Dat is Identiteit, na De traagheid de tweede roman die Milan Kundera rechtstreeks in het Frans schreef, de tweede ook die een grote formele en thematische complexiteit koppelt aan een geringe omvang en een opmerkelijke soberheid.
[…]
In Identiteit draaien alle thema’s en motieven rond één centrale vraag, het gapende middelpunt van de maalstroom: waar houdt een mens op zichzelf te zijn? Die vraag naar de grenzen van het individu wordt nergens in zijn abstracte algemeenheid gesteld, maar keer op keer aangestipt in concrete situaties. En of daarin nu sprake is van het geheugen of van de dood, van dromen of van orgieën, altijd hangt de identiteitsvraag samen met de manier waarop de twee personages, Chantal en Jean-Marc, zich op dat moment tot elkaar en tot de wereld om hen heen verhouden. Identiteit is geen filosofisch traktaat dat ons eens en voor al vertelt wat een mens is, wat alle mensen zijn, maar een studie van menselijke mogelijkheden en mogelijke mensen, zij het een studie die niet bijster vrolijk stemt: Kundera is een meester van de ontgoocheling, en als er dan toch een algemene les moet worden getrokken uit dit verhaal over de geleidelijke afbrokkeling van een aanvankelijk onaantastbaar lijkende liefde, is het dat wij mensen weinig reden hebben om trots te zijn op ons unieke ‘ik’. Maar dat wisten we eigenlijk al wel, en de waarde van deze roman, en van romans in het algemeen, schuilt dan ook niet zozeer in het wat maar vooral in het hoe: de specifieke manier waarop de personages hun eigen en andermans lot voltrekken en ondergaan, en natuurlijk de specifieke manier waarop de schrijver dat lot vormgeeft en beschrijft.
Die beschrijving is ondanks de sobere, heldere schrijfstijl een waar kunststuk. Niet alleen worden alle schijnbaar onbetekenende details uit het openingshoofdstukken op virtuoze wijze opgenomen in de fugatische draaikolk en in tal van variaties verder ontwikkeld, ook de geleidelijke ontsporing van het leven van de hoofdpersonen wordt bijzonder vernuftig in scène gezet. Aanvankelijk is er geen vuiltje aan de lucht: de gedachte dat de ‘gepapaficeerde’ mannen niet meer naar haar zullen omkijken stemt Chantal eerder vrolijk dan verdrietig. Door een lawaaierig café raakt ze in een slecht humeur, en als Jean-Marc naar de reden daarvan vraagt en ze hem iets grappigs wil zeggen komt die ene zin weer bij haar op: ‘De mannen kijken niet meer naar me om.’ Alleen klinkt hij door haar slechte humeur niet grappig maar melancholiek, ze moet blozen, probeert de schade te herstellen door de zin te herhalen, maar geeft hem daardoor nog meer gewicht – het kwaad is geschied, Jean-Marcs interpretatiemachine treedt in werking. Wat volgt is een tragikomische neergang waarin iedere stap een noodzakelijk uitvloeisel van de vorige is, tot de beide protagonisten uiteindelijk los van elkaar terechtkomen in dezelfde straat in Londen: zij binnenshuis, gevangen in een grafkist die al wordt dichtgespijkerd, hij machteloos buiten voor de deur.
Maar nee, het was een droom. Met die onverwachte draai aan het verhaal, die voor vluchtige lezers waarschijnlijk een goedkope manier lijkt om een er happy end aan te breien, doet de romancier Kundera zijn meesterzet. Waar is de nachtmerrie begonnen? We weten het niet. We weten alleen dat het verhaal steeds onwaarschijnlijker is geworden, zonder dat aan te wijzen valt waar de grens wordt overschreden. Wat overblijft is een oneindig aantal mogelijkheden. Dat is Identiteit: een roman die oneindig veel mogelijke romans bevat. Een roman zonder identiteit.
[nawoord bij Milan Kundera, Identiteit, vertaling Martin de Haan. Ambo, 2004, © Martin de Haan.]