Eind vorig jaar verscheen bij De Arbeiderspers de derde, opnieuw herziene en uitgebreide editie van mijn boek Aan de rand van de wereld: Michel Houellebecq. Er zijn ten opzichte van de vorige editie (2019) vijf nieuwe stukken opgenomen: ‘Houellebecq, vertalen’, ‘Lof der vrouwelijkheid’, ‘Compassie’, ‘Afnemende wanorde’ en ‘Ophef’. Eén stuk is geschrapt: ‘Rozenblaadje’. Ook het fotokatern is aangepast, met name door de toevoeging van een serie portretten in absentia die ik in 2019 bij Houellebecq thuis mocht maken (eerder verschenen in de Volkskrant). Hieronder het stuk ‘Ophef’, over twee kwesties die helaas nog steeds voor ophef zorgen.
Twee dingen heb ik tijdens het vertalen van Houellebecqs werk bij vlagen best lastig gevonden: zijn obsessie met seks (al dan niet als metafysica) en zijn ongenuanceerde houding ten aanzien van de islam. Met andere dingen waar sommige mensen zich over opwinden, zoals zijn vermeende vrouwonvriendelijkheid en zijn strijd tegen de vrijheid-blijheidcultuur, heb ik minder moeite, een enkele uitzondering daargelaten (bijvoorbeeld zijn bagatellisering van de Russische agressie in Oekraïne). Maar het toeval wilde dat het jaar 2023 nu juist de twee dingen samenbracht die ik lastig vind, op een manier die me een aantal maanden lang hevig heeft doen verlangen naar een wereld zonder Houellebecq. In principe hebben de twee ‘affaires’ die zich vlak na elkaar voordeden helemaal niets met elkaar te maken (het gaat niet om moslimseks), maar emotioneel raakten ze voor mij meteen verknoopt – en niet alleen voor mij, want Houellebecq zelf schreef er in recordtempo een boekje over, Een paar maanden van mijn leven. Ik moest dus meteen weer aan de bak, terwijl ik nog aan het herstellen was van Vernietigen, om nog maar te zwijgen van al het achterstallige werk dat ik nog op de plank had en heb liggen.
Net nu ik deze eerste alinea heb geschreven gaat de bel: een bezorgdienst, met mijn auteursexemplaren van het boekje in kwestie, de Nederlandse uitgave welteverstaan. En tien minuten later opnieuw: een andere bezorgdienst, dit keer met het portret dat de in Mexico wonende Nederlandse schilder Aad van der Meer van Houellebecq heeft gemaakt, en dat hij mij cadeau doet als dank voor mijn vertalingen. De droom van een wereld zonder Houellebecq lijkt niet erg realistisch… Maar zowel het boekje als het portret zien er prachtig uit, het is een heerlijke Bourgondische nazomerdag en ik begin de twee affaires alweer een beetje te vergeten: inderdaad hoog tijd om er kort iets over te schrijven.
Het thema ‘islam’, dat eerder vooral speelde in en rond de romans Platform en Onderworpen, kwam eind 2022 nogal abrupt weer bovendrijven in een lang gesprek van Houellebecq met de populistische filosoof Michel Onfray, gepubliceerd in diens tijdschrift Front populaire (dat zijn naam ontleent aan de linkse coalitie die in de periode 1936-1938 de Franse regering vormde). Houellebecq deed er een aantal uitspraken in die met enige slechte wil als islamofoob konden worden gelezen, met name deze: ‘Ik denk dat de “autochtone” Fransen, zoals dat heet, helemaal niet willen dat moslims zich aanpassen, maar gewoon dat ze hen niet meer bestelen en aanvallen, kortom dat ze de wet respecteren en hén respecteren. Of anders, ook een goede oplossing, dat ze weer weggaan.’ En: ‘Wanneer hele gebieden echt onder islamistische controle komen te staan, denk ik dat er verzetsdaden gaan plaatsvinden. Er zullen aanslagen en schietpartijen plaatsvinden in moskeeën, in cafés waar veel moslims komen, omgekeerde Bataclans kortom. En de moslims zullen niet alleen maar met kaarsen en bossen bloemen reageren. Dus ja, het kan heel snel gaan.’
Uiteraard viel half links Frankrijk over hem heen, aangevoerd door het dagblad Libération: zie je wel, Houellebecq is een extreemrechtse volksmenner die oproept tot geweld tegen moslims (‘omgekeerde Bataclans’). Mij leek dat niet erg logisch gezien zijn basishouding, namelijk die van observator. Ik las er dan ook eerder in dat hij bang is voor een groot conflict omdat hij de spanningen tussen bevolkingsgroepen te hoog ziet oplopen. Uit zijn formulering spreekt niet dat hij zichzelf als onderdeel ziet van die boze ‘autochtone Fransen, zoals dat heet’, hij meent alleen te weten hoe die vermeend homogene bevolkingsgroep voelt en denkt. (In het Frans staat er overigens ‘les Français de souche’, waarin nog meer dan in ‘autochtone Fransen’ een wat lagere sociale klasse doorklinkt.) En omgekeerde Bataclans, tja, die zijn er helaas al geweest (denk aan de aanslagen op twee moskeeën in het Nieuw-Zeelandse Christchurch), dus het idee als zodanig kan moeilijk vergezocht worden genoemd. Wat niet wegneemt dat Houellebecq de zaken wel heel erg zwart-wit voorstelt. Dat vond hij na een goed gesprek met de rector van de Grote Moskee van Parijs zelf ook, zoals hij in Een paar maanden van mijn leven schrijft: ‘Het is logisch dat de rector […] bij het lezen van die tekst begreep: “U zegt dat moslims allemaal dieven zijn.” Ik heb daar oprecht spijt van, en ik verontschuldig me bij alle moslims die zich erdoor beledigd voelen – wat zo ongeveer alle moslims zijn, vrees ik. Die woorden drukten niet uit wat ik dacht, ik dacht zelfs ongeveer het tegendeel. Daarom neem ik zonder aarzelen afstand van die idiote tekst […].’ Waarna hij de passage vervangt door een nieuwe, veel genuanceerdere.
Eind goed, al goed? Toch niet helemaal, want verderop in het gesprek met Onfray komt ook de befaamde theorie van de grand remplacement nog ter sprake: het idee, afkomstig uit de pen van de schrijver Renaud Camus, dat Europa geleidelijk wordt ‘omgevolkt’ door de migratiestromen. Ook op dat heikele punt neemt Houellebecq geen blad voor de mond: ‘Ten eerste was ik zwaar gechoqueerd dat men dat een theorie noemt. Het is geen theorie, het is een feit.’ Een heerlijke quote om hem mee aan de schandpaal te nagelen, en dat deden veel Franse en buitenlandse (inclusief Nederlandse en Belgische) media dan ook, in het voetspoor van Libération: zie je wel, Houellebecq is een extreemrechtse complotdenker. Ik zei aan het begin van dit boek dat ik geen behoefte voel om hem te verdedigen, en dat voel ik nog steeds niet, maar nu moet het toch even, lieve linkse vrienden. Zo’n citaat uit de context rukken (en voor buitenlandse media: een Franse krant napraten zonder zelf naar de bron te kijken) is gemakzuchtige karaktermoord. Houellebecq, door Libération ook maar meteen een vriend van Renaud Camus genoemd, vervolgt namelijk: ‘Ik had Renaud Camus niet gelezen. Ik wilde hem al heel lang lezen, want ik heb Emmanuel Carrère hoog zitten en die heeft meermalen geschreven dat het “toch echt jammer is dat Renaud Camus die opvattingen verkondigt, het is zo’n goede schrijver!” Goed, ik heb hem dus uiteindelijk gelezen, en het klopt, Renaud Camus is een goede schrijver, dat lijdt geen twijfel. Dus hij heeft vastgesteld dat er een grand remplacement plaatsvindt, of preciezer gezegd, een verandering in de etnische en religieuze samenstelling van de Europese bevolking. Dat is een statistische evidentie. Maar tegen mijn verwachting in zie ik wel wat sporen van complotdenken bij hem. Dat een duidelijk intelligente man op de proppen kon komen met het idee van een complot dat zou zijn beraamd door wat hij de “davocraten” noemt, een soort groep die uit het Word Economic Forum van Davos zou zijn voortgekomen, dat vond ik verbazingwekkend. Voor mij is het zonneklaar dat er geen enkel complot is. Op immigratiegebied trekt niemand aan de touwtjes, dat is nu juist het hele probleem. Er is alleen een verpletterende demografische realiteit.’ Waarna hij de explosieve bevolkingsgroei in Afrika afzet tegen het lage geboortecijfer in Europa en concludeert dat het verder allemaal pure hydraulica is – waarvan de etnische gevolgen hem niet bijzonder veel zorgen baren, maar de religieuze gevolgen des te meer.
Ah, zie je wel, Houellebecq is islamofoob, hij denkt dat Europa zal worden overspoeld door een moslimtsunami! Nee, zelfs dat niet: ‘In de kern van de zaak moet ik bekennen dat ik geen flauw idee heb van de religieuze dimensie van de grand remplacement. Ik ben niet op de hoogte, ik weet dus niet tot welke religie de mensen behoren die in steeds groteren getale naar Europa komen. Dat maakt nogal veel uit. De wijdverspreide aanname is dat het veel moslims zijn. Maar er zijn in Afrika ook steeds meer evangelicals. En wat er zal gebeuren hangt sterk van die variabele af. Er zijn in Afrika al godsdienstoorlogen, met Boko Haram bijvoorbeeld. Die laten zich probleemloos exporteren. Maar ik voel me niet in staat om de religieuze krachtsverhoudingen voor de toekomst in te schatten.’
Houellebecq is en blijft een observator, zij het dan soms een bange observator, zoals hij duidelijk maakt in Een paar maanden van mijn leven: ‘Ik bleef een fout zien in de onvoorwaardelijke opvang van migranten. Hele bevolkingsgroepen dwingen om met steeds grotere weerzin en woede ladingen nieuwkomers op te nemen deed me een beetje denken aan het vetmesten van ganzen, het leek me op middellange termijn onmogelijk en zelfs suïcidaal: je kunt een volk niet eeuwig tegen zijn wil regeren, zelfs Machiavelli zou me niet hebben tegengesproken.’ Ja, ongetwijfeld, maar zei je niet zelf dat op immigratiegebied niemand aan de touwtjes trekt en dat het allemaal pure hydraulica is? Het lijkt een prachtig scenario voor de volgende Houellebecqroman, volgens de beproefde formule van de toenemende wanorde, letterlijk opgepookt door de opwarming van de aarde.
Ik heb trouwens een tijdje oprecht getwijfeld of er ooit nog een volgende Houellebecqroman zal komen, en daarmee belanden we bij de andere affaire, of laat ik het toch maar gewoon een klucht noemen, want dat is het. Kort samengevat, voor zover de feiten te reconstrueren vallen (en de schiere onmogelijkheid van die taak is nu juist een van de kluchtige aspecten van de hele affaire): Houellebecq en zijn echtgenote laten zich in Parijs filmen terwijl ze seks hebben met een jonge Nederlandse vrouw, gaan anderhalve maand later naar Amsterdam voor een nieuw project met dezelfde filmer, tekenen daarvoor een contract waarin ze afzien van al hun rechten en akkoord gaan met het gebruik van alle beelden die hij in zijn bezit heeft of krijgt over de periode 1 november 2022 t/m 31 december 2023, hebben het niet naar hun zin en doen maar halfslachtig mee aan het nieuwe project, keren naar Parijs terug, vliegen naar Guadeloupe voor de opnamen van een speelfilm van Guillaume Nicloux, komen in Parijs terug en schrikken zich (volgens Houellebecq) dan rot van het getekende contract, dat de filmer toestemming geeft om ook de pornografische filmbeelden van de Parijse ontmoeting te gebruiken en openbaar te maken. Er volgt een eerste rechtszaak in Frankrijk, die Houellebecq verliest (hij wordt doorverwezen naar de Nederlandse rechter), een tweede in Amsterdam, die hij ook verliest, en ten slotte een hoger beroep, waarin de rechter bepaalt dat Houellebecq inzage moet krijgen in de uiteindelijke film en zich opnieuw moet melden als hij zich tegen de inhoud wil verzetten.
Dat alles ging gepaard met hevige publieke scheldpartijen van beide kanten, om nog maar te zwijgen van alles wat zich in de privésfeer voltrok. En ook hier sloeg de feitenvrije beeldvorming weer toe: volgens sommigen was Houellebecq het zoveelste slachtoffer van een rücksichtslose, narcistische pseudokunstenaar en een paar naar seks, geld en roem smachtende jonge meiden, volgens anderen gewoon een vieze oude man die zijn pik achterna liep, daarbij aangemoedigd door zijn jonge vrouw. Wat dat laatste betreft: ik weet niet anders dan dat hij dat zijn hele schrijversleven al heeft gedaan, overigens in alle openheid en (voor zover mij bekend) met volledige instemming van de vrije geesten en lichamen die zich aan hem aanbieden: daar heeft hij geen Amsterdamse connectie voor nodig. Het eerste vind ik moeilijker te beoordelen, mijn persoonlijke indruk is eerder dat de Amsterdamse filmmaker Houellebecq juist heeft willen strikken omdat hij grote bewondering voor hem had; waarbij de grote vraag blijft waarom de samenwerking nu eigenlijk fout is gelopen. Dat het allemaal (derde feitenloze hypothese die ik voorbij heb zien komen) echt geen publiciteitsstunt van de schrijver was om de Nederlandse vertaling van zijn nieuwe roman, Vernietigen, in Nederland te lanceren, daarvan kan ik persoonlijk getuigen: ik heb hem meerdere keren in grote paniek aan de telefoon gehad, met onder andere de plechtige verzekering dat hij vanwege deze affaire nooit meer iets zou publiceren. Die belofte heeft hij met Een paar maanden van mijn leven in elk geval gebroken.
Wat naar mijn idee overheerst in Houellebecqs even felle als onwaarschijnlijke pleidooi pro domo (vol continuïteitsfouten, zij weer!) is schaamte. Schaamte om in al zijn fysieke en mentale naaktheid aan het publiek te worden overgeleverd. Er bestaan ongetwijfeld veel meer pornografische filmopnamen van hem, alleen al van eigen makelij, maar juist omdat seks met veel verschillende partners zo’n groot onderdeel van zijn leven uitmaakt heeft hij waarschijnlijk ongemerkt een grens kunnen overschrijden: die tussen privé en openbaar. Oerstom vond hij zichzelf toen ik hem vroeg hoe hij ooit zo’n contract had kunnen tekenen, en dat geloof ik volledig, ook al kan ik me persoonlijk niet voorstellen hoe iemand ooit een contract voor een pornografisch filmproject kan tekenen zonder de inhoud goed te lezen (maar ik weet dat veel vertalers het ook niet doen als ze iets opgestuurd krijgen van de uitgever). En juist die spijt van de gedane zaken lijkt me in de hele klucht het allerbelangrijkste punt: als je als filmmaker een film wilt maken met een beroemde schrijver voor wie je eindeloos veel bewondering hebt en die schrijver wil bij nader inzien toch liever niet neukend te zien zijn voor iedereen die daar zin in heeft, waarom zou je dat verlangen dan niet respecteren? Waarom wil je voor de rechtbank dan per se vasthouden aan een bizar contract dat die schrijver al zijn rechten ontneemt, ook al is hij zo dom geweest om het te ondertekenen? Misschien zijn er goede redenen voor, maar die ken en/of snap ik niet.
Ik begon dit stuk met de mededeling dat ik Houellebecqs obsessie met seks lastig vind en wil daar ook mee eindigen. Hij legt in Een paar maanden van mijn leven voor mijn gevoel overtuigend uit waarom hij zijn eigen liefdesdaden op film wil vastleggen, en zelfs waarom hij graag naar andermans (amateur)porno kijkt: vanwege de liefde en gulheid die eruit spreken. Diezelfde liefde en gulheid spreken ook uit sommige sekspassages in zijn eigen romans – met als tegenhanger de mechanische, liefdeloze sekspassages die juist doen denken aan de porno-industrie. En toch lees ik ook die liefdevolle sekspassages niet graag, om precies dezelfde reden die volgens mij ten grondslag ligt aan zijn spijt over de gedane zaken: wat in de privésfeer gebeurt moet binnen de privésfeer blijven, anders wordt het banaal, vulgair of gênant. Dat heet beschaving: jezelf naar de buitenwereld minder dierlijk voordoen dan je bent.
Maar de roman is bij uitstek het literaire genre dat zich richt op de privésfeer, het genre dat de illusie van beschaving kan, mag en vaak zelfs moet doorbreken. Ook al voelt de lezer of vertaler zich daar ongemakkelijk bij.