U hebt hem al jaren in de kast staan, maar hij schrikt u af. Te dik. Te oud. Te wuft. Te moeilijk. Denkt u, en u hebt ongelijk. Zeven redenen om hem eindelijk eens te lezen.
1. Iedereen heeft het altijd over Proust
De eerste reden is er eigenlijk geen. Wat kan u het schelen dat iedereen het altijd maar over Proust heeft? Hele boekenkasten worden er over hem volgeschreven. Volgens kenner Maarten van Buuren is hij inmiddels wereldrecordhouder op dat gebied, ruim voor Homerus, Dante, Shakespeare en Kafka, en dus officieus de grootste schrijver ooit. Prousts enige min of meer voltooide roman, A la recherche du temps perdu, staat trouwens ook in het Guinness Book of Records als het dikste boek dat ooit is verschenen (bijna 10 miljoen lettertekens), dus het is niet zo heel vreemd dat zijn werk veel inkt doet vloeien.
Alleen al in Nederland verschenen er de laatste jaren minstens vijf boeken voor een algemeen publiek óver Proust – naast een kleine tien boeken ván Proust, want gelukkig is de megaroman onderverdeeld in nog redelijk behapbare brokken: u hoeft hem niet in één deel mee naar het strand te sjouwen (wat in het Frans overigens wel kan: 2401 dichtbedrukte bladzijden). De Bezige Bij heeft onlangs de hele reeks vertalingen van Thérèse Cornips opnieuw uitgebracht, aangevuld met een gloednieuwe versie van In de schaduw van meisjes in bloei door Philippe Noble en Désirée Schyns, en bij Athenaeum-Polak & Van Gennep verscheen een heruitgave van Swanns kant op, het eerste deel van de cyclus. Keus te over. Maar ook dat is geen reden.
2. Proust is adembenemend mooi
‘Je kunt de taal alleen verdedigen door hem aan te vallen.’ Zegt Proust, in een brief uit 1908 aan madame Straus (die model zou staan voor een van zijn belangrijkste personages, de duchesse de Guermantes). Rond diezelfde tijd schrijft hij in wat we nu kennen onder de titel Tegen Sainte-Beuve, de oertekst van de Recherche: ‘Mooie boeken zijn geschreven in een soort vreemde taal. Op elk woord plakt ieder van ons een eigen interpretatie of althans een eigen beeld, dat vaak een misinterpretatie is. Maar in mooie boeken zijn al onze misinterpretaties mooi.’
Wie denkt (zoals veel Fransen doen, zonder hem te hebben gelezen) dat Proust staat voor extreem ver doorgevoerde elegantie en verfijning, komt bedrogen uit, en gelukkig maar. Hij houdt van de uitzondering, het groteske, het verwrongene: daarin schuilt de schoonheid, en niet in het imiteren en vervolmaken van tot regel gestolde voorbeelden. Zijn befaamde lange zinnen volgen weliswaar (meestal) keurig de voorschriften van de Franse grammatica, maar komen daarbij in allerlei onvermoede uithoeken terecht, waardoor je ze als schilderijen beter nog maar eens op je gemak opnieuw kunt bekijken: ze zetten de tijd stil en openen de ruimte van de heldere aanschouwing.
Sowieso is de tijd de grote afwezige in de roman die er een zoektocht naar heet te zijn. Prousts roman is geen lineair verhaal, maar een wandeling langs een aantal kernervaringen. Daarin zit ook een groot deel van de schoonheid: het is een eindeloos verglijden van beelden en associaties, afgewisseld met taferelen en dialogen die eigenlijk niet eens kunnen kloppen, omdat Proust het algemene en het bijzondere naadloos in elkaar laat overgaan. Dat betekent ook dat je eigenlijk bijna overal kunt beginnen te lezen zonder het gevoel te krijgen heel veel te hebben gemist. Leesgeluk schuilt in een klein hoekje.
3. Proust is vreselijk grappig
‘Laten we niet vergeten dat Proust een van onze grootste humoristen is,’ stond er tijdens mijn studie Frans in het gortdroge handboek literatuurgeschiedenis. Maar de auteur had warempel gelijk. Er zijn natuurlijk altijd mensen die dat niet zien, zoals ze ook niet zien dat Michel Houellebecq een groot humorist is; zij zouden misschien eens een andere leesbril moeten proberen.
De humor van Proust is vaak de humor van het groteske, zoals in de beschrijving (in Swanns kant op) van de snob Legrandin die net een onderdanige buiging voor een adellijke dame heeft gemaakt: ‘Door dat snelle overeindkomen stroomde Legrandins achterwerk, waarvan ik niet had gedacht dat het zo vlezig was, in een soort onstuimige, gespierde golf terug naar zijn plaats; en ik weet niet waarom die golving van pure materie, die volstrekt fysieke zwalp, waarin niet de geringste spiritualiteit doorblonk en die door een kruiperige voorkomendheid tot storm werd opgezweept, in mijn geest plotseling het idee wakker riep van een Legrandin die misschien wel heel anders was dan de persoon die wij kenden.’
Ook de dialogen zijn soms om te huilen van het lachen. Proust stond als jongeman bekend als mondaine flierefluiter en blijft voor sommigen door zijn beschrijvingen van de uitgaande wereld van het fin-de-siècle dat imago hebben, maar hij wist zelf wel beter. In een schets over Romain Rolland zegt hij: ‘Omdat de ware werkelijkheid innerlijk is, tevoorschijn kan komen uit een alledaagse, zelfs onbeduidende of mondaine indruk wanneer die een zekere diepte heeft bereikt en van zulke uiterlijkheden is bevrijd, daarom maak ik geen enkel verschil tussen hogere kunst […] en immorele of oppervlakkige kunst.’ In zijn mondaine dialogen, die een groot deel van De kant van Guermantes beslaan, neemt hij juist door de ongeëvenaarde humor afstand van zijn eigen ‘maatschappelijke ik’.
4. Proust is springlevend
Hij leefde van 1871 tot 1922 en was dus ruwweg een tijdgenoot van Louis Couperus (1863-1923). Die geldt in de Nederlandse literatuur weliswaar nog altijd als een belangrijk schrijver, maar inmiddels toch ook als enigszins bejaard. Dat komt deels door zijn precieuze manier van schrijven, maar deels ook domweg door het Nederlands, dat in een eeuw tijd fors is veranderd (en niet alleen qua spelling en interpunctie).
Ook het Frans is in die periode fors veranderd, maar niet op dezelfde manier: de spreektaal heeft een gigantisch nieuw reservoir aangeboord, maar de standaardtaal (inclusief spelling en interpunctie) is gelijk gebleven. Toch is dat niet de enige reden waarom Proust anno 2019 nog altijd leest alsof zijn werk gisteren is geschreven. Door zijn aandacht voor het mondaine leven van het fin de siècle zijn we makkelijk geneigd hem als een 19de-eeuwse schrijver te zien, maar het gezelschap van modernisten als Kafka, Joyce, Picasso en Stravinsky doet hem veel meer recht.
De rol van vertalingen in dit alles moet niet worden onderschat. De vertaalster die bijna de hele Recherche voor het eerst heeft ontsloten voor het Nederlandse publiek, Thérèse Cornips (1926-2016), had een duidelijk archaïserend parti-pris en wilde Proust inderdaad neerzetten als een tijdgenoot van Couperus. Die aanpak heeft haar een trouwe schare liefhebbers opgeleverd, maar liet op links veel ruimte vallen voor een heel andere, modernere Proust – waarvan Rokus Hofstede en ikzelf een eerste proeve hebben afgeleverd met Swanns kant op (wordt vervolgd).
Ook de vreemd genoeg vrijwel onopgemerkte nieuwe vertaling door Philippe Noble en Désirée Schyns van het tweede boekdeel, In de schaduw van meisjes in bloei, zet Proust veel moderner neer dan Cornips. Dat mag opmerkelijk heten, want het doel van dat project was nu juist het verwerken van Cornips’ nagelaten aantekeningen tot een boek dat haar cyclus alsnog compleet zou maken. Maar, zo zeggen de vertalers in hun nawoord, ‘het bleek niet echt mogelijk om “in de geest” van een ander te vertalen.’ Dat komt niet als een verrassing: literatuur vertalen is uitvoerende kunst, elke nieuwe vertaling is een nieuwe tekst. Absurde opdracht van de uitgever, maar met een verrassend resultaat.
5. Proust is een briljante observator
‘En dan te bedenken dat ik jaren van mijn leven heb vergooid, dat ik dood heb willen gaan en mijn grootste liefde heb gevoeld voor een vrouw die ik niet aantrekkelijk vond, die mijn type niet was!’ Dat verzucht Charles Swann aan het eind van het aan hem gewijde ‘hoofdstuk’ (van 200 bladzijden) uit Swanns kant op, de ‘roman binnen de roman’ Een liefde van Swann. De ironie is des te krachtiger omdat de lezer al sinds het vorige hoofdstuk weet dat Swann later alsnog in het huwelijk zal treden met de vrouw in kwestie, de luxe prostituee Odette de Crécy: het kan verkeren.
Proust heeft de reputatie een minutieuze observator van het menselijk gedrag te zijn, zowel in psychologische als in sociologische zin. Die reputatie klopt: geen enkele andere schrijver is in staat zo diep door te dringen in de beweegredenen van zijn personages, op een bijna ziekelijke manier. Wie er niet van houdt om tientallen bladzijden te lezen over de nachtkus die een angstig aangelegd jongetje wel of niet van zijn moeder zal krijgen, moet vooral een ander boek uitkiezen. Maar Prousts uitgesponnen bespiegelingen over bijvoorbeeld het fenomeen jaloezie (waar hij zelf zwaar aan leed) zijn ongeëvenaard, en hetzelfde geldt voor zijn ragfijne analyses van de klassenverschillen in zijn tijd – die op een unheimische manier resoneren met de kasten en laden van onze eigen ‘klasseloze’ maatschappij.
6. Proust kan je leven veranderen
Beweert Alain de Botton in het gelijknamige boek, en hij heeft gelijk. Proust kan voor huwelijkscrisissen en echtscheidingen zorgen, hij kan je een nieuwe kijk op de wereld geven en zelfs foeilelijke dorpjes in Noord-Frankrijk interessant maken (tip: bezoek Illiers-Combray en vraag je af in welke shoarmatent Marcel het liefst zou zijn gekomen). Vrijwel steeds in de Recherche luidt de moraal: alles kan veranderen, de dingen zijn niet zoals je denkt dat ze zijn. Maar ook dat kan weer veranderen.
Een relatief ongevaarlijke manier om de veren van je leven een beetje op te schudden is de zogenaamde ‘Proustvragenlijst’, waaraan recentelijk maar liefst twee leuke zelfhulpboeken zijn gewijd: Volgens Proust en Vragen van Proust. De vragenlijst in kwestie, in werkelijkheid een combinatie van meerdere ‘intieme’ vragenlijsten die in de tijd van Prousts jeugd de ronde deden zoals poeziealbums dat een eeuw later zouden doen, is alleen naar hem vernoemd omdat hij er ooit antwoord op heeft gegeven (drie keer zelfs). Wat niet wegneemt dat de lijst in alle mogelijke media, van The Guardian tot de Frankfurter Allgemeine en van Bouillon de culture tot Vanity Fair, onder zijn naam is voorgelegd aan alle mogelijke beroemdheden.
‘De Proustvragenlijst,’ meldt Vanity Fair op zijn website, ‘is ontleend aan een gezelschapsspel dat populair werd gemaakt (hoewel niet bedacht) door de Franse essayist en romancier Marcel Proust, die geloofde dat een individu door het beantwoorden van deze vragen zijn of haar ware aard prijsgeeft.’ Daar klopt weinig tot niets van, maar de gedachte zelf is zo gek nog niet. Neem het antwoord dat een bekende zakenman in september 2004 gaf op de vraag naar zijn favoriete schrijver: ‘Er zijn zoveel grote schrijvers, ik kan ze niet allemaal opnoemen. Maar een van de beste is een van de best verkopende – ikzelf.’ Zijn favoriete reis? ‘Van Trump Tower naar Mar-a-Lago.’
7. Met Proust heb je de tijd
Eén bladzijde per dag, dat moet ook in tijden van ontlezing toch makkelijk kunnen. Wie nu begint, heeft bijna tien jaar de tijd om volledig voor hem te vallen.
Verschenen in de Volkskrant, 20 juli 2019