(…)
Niet lang na Pedra belandde er een ander bij ons, bij hem stond er een enorme FUCK LES POLICES dwars op zijn rug getatoeëerd. Hij heette Cali.
‘Die Cali is blond als een Zuidzeevaarder’, zei mijn moeder toen ze hem zag, en het was waar, hij zag er goed uit. Ontzettend mooi zelfs met zijn rotte tanden. De dochter van een van de boerderijen van boven had hem opgepikt langs de kant van de weg niet ver van de Leclerc-supermarkt toen ze eens naar de stad was gegaan om benzine, tabak en bier te gaan halen.
Omdat hij haar uitlegde dat de politie hem zocht voor het een of ander had ze hem meegenomen zodat hij gerust was en hij ook zijn gezondheid een beetje kon oplappen, die was er door de drugs niet best aan toe.
Er zijn schooiers die ook daarvoor komen, want ze weten dat het lastiger is om horse te krijgen zoals ze zeggen. Horse, dat is de heroïne die je in de stad kan krijgen, maar daar hoeven ze bij ons niet mee aan te komen want de boeren hier moeten van drugs niks hebben.
Op een keer hebben ze er een gevonden met gebruikte spuiten die rondslingerden in de caravan die hem was geleend door de man voor wie hij werkte, dus toen hebben ze hem bij het dichtstbijzijnde station afgezet, hem twintig euro gegeven voor een kaartje in willekeurig welke richting en aju paraplu.
Cali, die werkte hier, die deed zijn best en na verloop van tijd kon hij zelfs een oude vrachtwagen opkopen die bijna reed zoals hij moest rijden.
[…]
Cali heeft zich op een avond doodgereden.
Ze kwamen erachter omdat de lui die met hem aan het feesten waren zijn hond alleen zagen terugkomen niet lang nadat hij vertrokken was. Ze hebben hem teruggevonden in het kleine ravijn waar dennen groeien, uit de autoradio die nog aanstond klonk een krakerig liedje van Renaud.
Ze wouden zijn lichaam in zijn vrachtwagen leggen en dat alles verbranden net als bij de zigeuners, maar zijn moeder stond erop hem een katholieke begrafenis te geven, dus zijn ze het lijk komen ophalen en hebben ze het ergens boven in Frankrijk begraven. Veel mensen van hier zijn toch naar daarginds gegaan.
Toen ze terugkwamen, hebben ze zijn vrachtwagen met al zijn spullen erin in een wei gezet en zijn maten hebben de hele boel in de fik gestoken.
Het was treurig en mooi, alles verdween in een dikke zwarte rookpluim heel hoog in de lucht.
Daarna heeft iedereen iets gegeten en gedronken en is blijven praten tot diep in de nacht. Het heeft lang geduurd voordat de brandsporen uit het grasveld waren verdwenen. Later zagen we dat daar klaprozen waren opgeschoten.
- Simon Johannin, De zomer van het aas, Borgerhoff & Lamberigts, vert. Rokus Hofstede, 2019, p. 54-56
Prachtige roman. Fantastische vertaling.
Dank Rokus!