‘Le Président parlait toujours. La séance du Conseil général, qui avait commencé à sept heures, durait encore à dix heures du soir.’
Het onnozelste eerste zinnetje kan de vertaler die zijn moed bijeen heeft geraapt meteen perplex doen staan.
De lezer van de openingspagina van Ramuz’ roman De grote angst in de bergen, oorspronkelijk gepubliceerd in 1926 als La Grande Peur dans la montagne, wordt geteleporteerd naar een klein bergdorp in het kanton Wallis, ergens eind 19e of begin 20e eeuw, midden in een zich voortslepende vergadering van de dorpsraad – het orgaan voor gemeentelijk zelfbestuur waarin alle volwassen mannelijke dorpsbewoners inspraak hebben, oftewel het hoogste lokale besluitvormingsorgaan, conform de lange basisdemocratische traditie die Zwitserland rijk is. Die orerende Président in Ramuz’ roman heet Maurice Prâlong en zijn officiële titel luidt Président du Conseil général.
Gemeentevoorzitter? Dorpspresident? Burgemeester?
In de Duitse vertaling door Hanno Helbling, Die grosse Angst in den Bergen (1974), is opmerkelijk genoeg sprake van de Ammann, wat zoveel betekent als de landdrost, en dat terwijl de officiële Zwitserduitse term, als we wikipedia mogen geloven, Gemeindepräsident is; in de Engelse vertaling door Milton Stansbury, Terror on the Mountain (1967), wordt gerept van de village mayor, wat zoveel betekent als de dorpsburgemeester… Historisch accuraat vertalen valt niet mee! In mijn vertaling heb ik dat trouwens ook niet geprobeerd, maar domweg gekozen voor eenvoud en beknoptheid.
‘De voorzitter voerde nog steeds het woord. Het was tien uur ’s avonds en de vergadering van de dorpsraad was al vanaf zeven uur bezig.’
‘De voorzitter’ (de simpelste, etymologische vertaling van ‘Le Président’, vertaald zonder hoofdletter omdat dat voorzitterschap door de Nederlandstalige lezer toch niet als officiële titel zou worden herkend) ‘voerde nog steeds het woord’ (en niet ‘was nog steeds aan het woord’, om de storende herhaling van ‘was’ in de volgende zin te voorkomen, en evenmin alternatieven als ‘sprak’ of ‘praatte’, omdat die niet verwijzen naar de context van een dorpsvergadering en dus minder helder zijn voor een niet in die context ingevoerde lezer).
De grote Europese schrijver Charles-Ferdinand Ramuz (1878-1947) is in de Lage Landen een illustere onbekende gebleven, wat eenvoudig te verklaren valt uit de geboortevloek van zijn afkomst uit een perifere regio van een klein land – er zijn qua internationale roem structurele verwantschappen tussen een auteur als Ramuz en een auteur als Louis-Paul Boon. Afgezien van dat ene libretto op een compositie van Stravinsky (De geschiedenis van de soldaat, in 1930 verdietst door Martinus Nijhoff) is van zijn omvangrijke romanoeuvre vrijwel niets in het Nederlands vertaald. In 1926 publiceerde de socialistisch geïnspireerde dichteres Marie W. Vos een vertaling van de roman L’Amour du monde onder de titel Menschenliefde. Veel succes lijkt deze vertaling niet beschoren te zijn geweest. Ze werd door de toen vermaarde criticus Victor E. van Vriesland onder het kopje ‘Ramuz verminkt’ in de NRC vernietigend besproken en als ‘stellig uiterst onvoldoende’ weggezet. De vertaalde titel sloeg ‘als een tang op een varken’, en de verbolgen criticus signaleerde een hele reeks ‘aperte onjuistheden’, niet om ‘te vitten’ maar om ‘onweerlegbaar vast te stellen dat de vertaling van een verfijnd kunstwerk als Ramuz’ roman, waarin niet het wat maar het hoe de eigenlijke waarde uitmaakt, en welke vertaling misschien op zichzelf reeds een onderneming van betwijfelbaar nut is, volslagen zinneloos wordt, indien zij niet in deskundige handen berust’. Om te concluderen: ‘Het is nodig, steeds opnieuw op te komen tegen het schennende euvel der slechte vertalingen.’
Slechte vertalingen mogen dan nog altijd een ‘schennend euvel’ zijn, goed vertalen is nog altijd makkelijker gezegd dan gedaan. Want hoe doe je dat, goed vertalen, als niet het wat maar het hoe de eigenlijke waarde van een tekst uitmaakt?
In mijn vertaling heb ik een smal, glibberig pad gezocht tussen eenvoud en verheldering, tussen vervreemding en vervlakking. Ramuz’ vaak afwijkende vertelprocédés (verspringende werkwoordstijden en vertelstandpunten, herhalingen) probeer ik gedoseerd in te lijven in het Nederlands, er een draai aan te geven die het poëtische effect ervan niet helemaal tenietdoet. Ik zoek naar een spreektalige grondtoon, want spreektaal is wat de auteur zijn syntactische vrijheden influistert, wat hem zijn specifieke toon, ritme, accent en allure geeft. Mooischrijverij probeer ik te vermijden en ik streef een zo groot mogelijke eenvoud in de woordkeus na; in het gebruik van termen uit de wereld van het weidebedrijf op alm en alp, of van geografische termen uit het hooggebergte – combe, serac – ben ik terughoudend, hoeveel couleur locale ze ook bezitten. Mijn vertaling heb ik even lapidair willen houden als het origineel: ruw, stroef, of glad, naar believen, maar hard als steen.
‘Want een ongeluk komt nooit alleen; ongelukken trouwen met elkaar, ze maken kinderen, zoals in het Boek – en ze begonnen weer: ‘Eerst het bloed… Het vee komt in het midden… Daarna komt de duisternis.’ […]
Praten zo, allemaal door elkaar heen, dan de een na de ander in de gelagkamer, en nog veel later, in de regenbui; waren groepsgewijs naar buiten gegaan, stonden in groepjes op straat; stonden in groepjes voor de huizen, op de trappen, in de regen – dan wilde de slaap niet echt komen, we konden de slaap niet echt vatten die nacht.’ […]
Als je er vatbaar voor bent, krijgt deze ritmische, muzikale verteltrant een grote zeggingskracht. In de hierboven geciteerde recensie uit 1926 toont Victor E. van Vriesland – ook zelf vertaler, van onder andere Marcel Schwob en Gustave Flaubert – zich in elk geval buitengewoon gevoelig voor de schoonheid van Ramuz’ proza: ‘Particularistisch is slechts zijn onderwerp, dit dreigend of liefelijk, maar altijd strenge landschap, deze naar binnen gekeerde, langzaam denkende en vaak bigot beperkte, maar in de grond hartstochtelijke mensen. Door en in het lokale doet Ramuz een levensgevoel, een inzicht in samenhangen van algemeen menselijk belang tot ons spreken, die daar ver boven uitrijzen. […] Modern in de beste zin is hij ongetwijfeld omdat hij nieuwe wegen heeft gevonden. Zijn proza, uitermate suggestief, heeft een technische vernieuwing gebracht. Deze taal is beeldend zonder in het minst beeldsprakig te zijn. Zij is naakt en direct, maar door de manier van uitlezing en groepering der materie van ongemeen poëtische kracht. Zij heeft bovendien een kort, zeer eigen ritme. […] En steeds weer verwondert men zich, hoe eenvoudig en sober bij Ramuz de zelf-ontdekte innovaties van stijl en schrijftrant blijken tot stand te komen.’
Er waren overigens ook toen al Nederlandstalige lezers die van die stijl en schrijftrant minder gecharmeerd waren. In 1930 repte de dichter J.C. Bloem in De Gids van ‘die akelige Ramuz, de quasi-boerse schrijver van quasi-boerenverhalen voor quasi-eenvoudige snobs’…
Gepubliceerd in de vertalersrubriek van www.athenaeum.nl op… © Rokus Hofstede