Aan de rand van de wereld is herdrukt! En niet zomaar herdrukt: ik heb het hele boek aangepast naar de stand van zaken anno 2019 en er vier nieuwe stukken aan toegevoegd, waaronder ‘Doodgaan II’ van Houellebecq zelf (een commentaar op ‘Doodgaan I’) en een stuk over Serotonine. Voor de gelegenheid hier alvast een voorproefje. Deze tekst zal op 16 mei ook centraal staan tijdens een gesprek tussen psychiater Dirk De Wachter en mijzelf in het Brusselse debatcentrum deBuren.
‘Bent u communist, meneer Kundera? – Nee, ik ben romancier.’ ‘Bent u dissident? – Nee, ik ben romancier.’ ‘Bent u links of rechts? – Het een noch het ander. Ik ben romancier.’
Milan Kundera, de andere schrijver van wie ik de vaste vertaler ben (hij heeft Michel Houellebecq één keer ontmoet en herinnert zich nog dat deze erg onder de indruk was van zijn schoenen), heeft sinds de verschijning van zijn debuutroman, De grap, een onvermoeibare strijd geleverd om het publiek duidelijk te maken dat zijn romans geen verkapte politieke pamfletten zijn, maar meerstemmige ‘existentiële sondes’ die proberen te ‘ontdekken wat alleen de roman ontdekken kan’. De personages zijn daarin geen spreekbuis voor de ideeën van de auteur, maar ‘experimentele ego’s’ die door hun interactie inzicht bieden in een bepaald aspect van het menselijk leven.
Michel Houellebecq zou dat allemaal niet zo zeggen. In zijn eigen debuutroman, De wereld als markt en strijd, vergelijkt hij personages zelfs met kreeften die in een glazen bak over elkaar heen lopen, en ego’s vindt hij sowieso verdacht. Maar over één ding is hij het in elk geval met Kundera eens, namelijk dat de roman geen simpele ‘illustratie van een idee’ mag en kan wezen – maar laat dat nu juist hetgeen zijn wat de halve wereld sinds Elementaire deeltjes in zijn romans meent te zien, ten goede of ten kwade. En je kunt het die lezers eerlijk gezegd niet eens echt kwalijk nemen; immers, zo zegt Houellebecq in De koude revolutie: ‘Iedereen heeft opvattingen. Mensen hebben opvattingen, en mijn personages zijn geen uitzondering.’ Hoewel alleen de ‘lompste’ lezers de personages maar meteen als direct verlengstuk van de auteur zien.
Complicerende factor: ook Michel Houellebecq is een mens, die zijn politieke opvattingen met enige regelmaat kenbaar maakt in interviews (die hij inmiddels net als Kundera niet meer geeft) en polemische artikelen. Hij heeft daarin ogenschijnlijk dezelfde ontwikkeling doorgemaakt als Pim Fortuyn: van marxistisch naar populistisch-nationalistisch, via een tussenfase rond 2002 waarin hij zich vooral Europeaan zei te voelen en bij de presidentsverkiezingen aankondigde te gaan stemmen op de afvallige socialist Chevènement. Aan die pro-Europese houding (die ongetwijfeld mede was ingegeven door het feit dat hij in Ierland woonde en een tweede huisje in Spanje had) kwam in 2004-2005 ruw een einde na de forse uitbreiding van de EU van 15 naar 25 lidstaten en het door de Franse regering genegeerde resultaat (54,9 % tegen) van het referendum over de Europese Grondwet. ‘Ik geloof niet in Europa,’ zegt hij in 2016 in een lang tweegesprek voor Les Inrockuptibles met – dan nog minister van Economische Zaken – Emmanuel Macron, ‘het is te verwarrend, je hebt niet echt één bevolking, het is te groot, dat kan niet goed gaan.’ In hetzelfde gesprek pleit hij nog maar eens hartstochtelijk voor directe democratie, zijn enige echte politieke wens – en meteen ook de reden waarom hij zich net als Macron noch links, noch rechts zegt te voelen.
Toch trekt hij in zijn opvallendste opiniestukken, waarvan er in vertaling al een paar in De koude revolutie zijn opgenomen, fel van leer tegen wat hij ‘moreel links’ noemt: de weldenkende intellectuele elite die niets tolereert behalve haar eigen tolerantie en met haar ‘antiblanke racisme’ elke open dialoog onmogelijk maakt. In januari 2019 publiceerde hij in Harper’s Magazine zelfs een veelbesproken stuk waarin hij de ‘navrante pias’ Donald Trump omschrijft als ‘een van de beste presidenten die de VS ooit hebben gehad’ (om diverse interessante redenen die uiteraard bijna nergens zijn besproken). Geen twijfel mogelijk: Michel Houellebecq is een angry white male, en dat is precies waarom hij ook in Nederland zo’n grote aantrekkingskracht uitoefent op wat we omwille van de symmetrie ‘immoreel rechts’ zouden kunnen noemen, van Sid Lukkassen tot Paul Cliteur en Thierry Baudet – een rechts dat op zijn beurt alles tolereert behalve linkse tolerantie, en natuurlijk de islam. Dat Houellebecq, door Macron in januari 2019 nog benoemd tot ridder in het Legioen van Eer, wel fel uithaalt naar ‘links’ (en soms naar de islam), maar zich nooit ‘rechts’ noemt en naast bijvoorbeeld de tegendraadse linkse filosoof Michel Onfray vooral vrienden heeft die sympathiseren met de SP-achtige linkse protestpartij La France Insoumise van Jean-Luc Mélenchon, is daarbij van minder belang. Wat telt is het (zeker niet onjuiste, maar zeker ook niet volledige) beeld dat we van de schrijver hebben.
Nog complicerender: juist met dat beeld van zichzelf als boze witte man speelt Houellebecq in zijn literaire werk, door met name de vertellers van zijn ik-romans (De wereld als markt en strijd, Platform, Mogelijkheid van een eiland, Onderworpen en Serotonine) neer te zetten als losers vol wrok over de wereld waarin ze leven. Het rekensommetje is snel gemaakt: hoofdpersoon lijkt op schrijver, dus hoofdpersoon is spreekbuis van schrijver. Zoals Luuk van Middelaar bijvoorbeeld in NRC Handelsblad schrijft over Serotonine: ‘Want uiteraard is het de schrijver ernst. En de standpunten van zijn personages krijgen vandaag ruim baan in het publieke domein. Het pathetische zelfmedelijden van de witte man, telkens in de verf gezet, is dé brandstof achter anti-establishmentbewegingen in het Westen.’ Er is alleen één groot probleem met die manier van lezen, namelijk dat je er de ambiguïteit en (soms zelfs dubbele) ironie van Houellebecqs werk volledig voor moet negeren. Zijn ik-personen zijn geen betrouwbare vertellers die als vanzelf de sympathie van de lezer voor hun levenshouding en hun standpunten winnen, maar juist ietwat afstotelijke individuen met wie we ons maar liever niet identificeren, hoe aandoenlijk ze soms ook mogen zijn. Met veel meer reden kun je dan ook precies het tegendeel betogen, namelijk dat Houellebecq ons via het pseudo-zelfportret van de boze witte man, die blij is dat hij met zijn Mercedes G 350 4×4 diesel in elk geval heeft kunnen bijdragen aan de vernietiging van onze planeet, een signaal geeft: zie de mens. Zijn romans zijn dan een noodroep om liefde, een aanklacht tegen ‘mannelijke’ hufterigheid – en dus indirect een vorm van troost, zoals de vooraanstaande Houellebecq-kenner Agathe Novak-Lechevalier in een recente studie betoogt. Het is de klassieke situatie van de wijzende vinger: kijken we naar de vinger, zoals een kat doet, of volgen we de denkbeeldige lijn?
Hoe dan ook kan Luuk van Middelaar gerust zijn, want zelfs Dostojevski is er niet in geslaagd de wereld via zijn romans te overtuigen van zijn antirevolutionaire ideeën. ‘Literatuur dient nergens toe,’ schrijft Houellebecq dan ook. Wat een andere manier is om te zeggen dat literatuur autonoom is – niet als van de wereld losgezongen kunst omwille van de kunst, maar als domein van het menselijk denken en handelen dat aan zijn eigen wetten gehoorzaamt en zich nooit helemaal laat vangen door, bijvoorbeeld, het politieke.