‘Brieven, verzameld in bepaalde kring en tot lering van enkele andere openbaar gemaakt door monsieur C*** de L***.’ Met die mystificerende ondertitel slingerde de veertigjarige Pierre Ambroise François Choderlos de Laclos, tweede zoon van een ambitieuze vader die de burgerlijke familie Choderlos in 1750 een adellijke titel plus bijbehorende chique toevoeging ‘de Laclos’ had weten te bezorgen, in 1782 zijn enige boek de wereld in. Zulke mystificaties waren in die tijd heel gebruikelijk: zelfs in 1816 publiceerde Benjamin Constant zijn roman Adolphe nog met de ondertitel ‘Een anekdote, aangetroffen tussen de papieren van een onbekende en uitgegeven door Benjamin Constant’. En net als Laclos laat Constant zijn boek voorafgaan door een voorwoord van de tekstbezorger dat zogenaamd de authenticiteit moet waarborgen. Het publiek liet zich uiteraard niet beetnemen door die literaire conventie; de omslachtigheid waarmee de fictieve uitgever van Riskante relaties in zijn voorbericht probeert aan te tonen dat de tekstbezorger hoogstwaarschijnlijk een bedrieger is en dat het ‘slechts een roman betreft’, dient alleen maar om het feest der herkenning nog te vergroten.
De in een bescheiden oplage van 2000 stuks uitgebrachte roman, waarvoor Laclos pas vanaf 1201 verkochte exemplaren royalty’s ontving, werd meteen een schandaalsucces: iedereen wilde het boek gelezen hebben (vaak zonder het toe te geven), er kwam algauw een herdruk en de naam van de auteur was binnen de kortste keren algemeen bekend, ook al had hij nooit iets anders gepubliceerd dan een paar onbeduidende dichtwerkjes en het libretto van een totaal geflopte komische opera, Ernestine. In de vele recensies overheersen twee indrukken, die vaak samengaan: grote bewondering voor het stilistische meesterschap van de auteur en al even grote afschuw van het verhaal, dat ronduit gevaarlijk wordt geacht voor de jeugd – een gevaar dat ook de samensteller al aanstipt in zijn voorwoord, en dat Laclos naar verluidt had willen bestrijden met een vervolgroman over de zegeningen van het huwelijksleven. Helemaal ongerechtvaardigd was die angst voor copycatgedrag trouwens niet, gezien de zelfmoordgolf die Goethes Werther (1774) door Europa deed gaan.
Moeten we Riskante relaties lezen als een aanklacht tegen het libertinisme, of juist à la Sade als een verlustiging in het kwaad? De gedetailleerde beschrijvingen van alle wandaden doen haast het laatste vermoeden, maar daar staat tegenover dat de daders aan het eind van het boek toch ondubbelzinnig worden gestraft – al valt daar voor hun ongelukkige slachtoffers geen enkele troost in te ontdekken, zoals madame de Volanges terecht opmerkt in een van haar laatste brieven. In plaats van naar een bedoeling of moraal te zoeken, zoals Laclos’ tijdgenoten natuurlijk toch verwoed deden, kunnen we dus beter vaststellen dat de roman ambigu is, zoals zoveel grote kunstwerken. ‘Ook in de kunstenaar zelf vallen het perspectief van de kunst en dat van het leven niet samen,’ zegt Franz Kafka ergens in een nagelaten aforisme, en voor weinig schrijvers geldt dat zo sterk als voor Laclos (die zelf een brave huisvader schijnt te zijn geweest). De romancier is de horlogemaker die de roman in beweging heeft gezet, maar verder ook alleen maar kan toekijken.
Dat is wat Riskante relaties zo bijzonder maakt. Op het kruispunt en hoogtepunt van twee populaire achttiende-eeuwse genres die ons door hun tweedimensionale moralisme of amoralisme meestal erg gedateerd lijken, de briefroman en de libertijnse roman, zet Laclos met een ruk de deur open naar de driedimensionale, autonome kunstvorm die de roman sinds de grote negentiende-eeuwse realisten eigenlijk altijd is gebleven. De sleutel: meerstemmigheid. Natuurlijk kenden de romans vóór Laclos ook personages, en natuurlijk waren dat lang niet altijd marionetten van de schrijver (denk aan Diderot), maar Riskante relaties is ongetwijfeld het eerste meesterwerk in de wereldliteratuur waarvan de enorme kracht volledig aan het stilistisch realisme te danken is: zeven hoofdpersonen schrijven allemaal in hun eigen stijl (inclusief fouten en tics) en vanuit hun eigen belevingswereld, zonder dat er op de achtergrond een sturend en oordelend orgaan actief lijkt. Laten we ze even aflopen.
Vicomte de Valmont is volgens Laclos’ tijdgenoten een waar monster, waarmee de auteur kennelijk de Versac van Crébillon fils (uit Les Égarements du cœur et de l’esprit, 1736) en de Lovelace van Samuel Richardson (uit Clarissa Harlowe, 1748) heeft willen overtreffen. Veel meer dan die roemruchte literaire voorbeelden ziet Valmont de realitygame van verleiden en te gronde richten inderdaad als een heuse plicht: ‘veroveren is ons lot, dat moeten we volgen’, zegt hij in brief 4. Een ‘losbol’, zoals Adriaan Morriën het kernwoord libertin vertaalt, is hij dus in de verste verte niet: zijn zeden zijn niet lichtzinnig of onserieus, maar gebonden aan een bijzonder strenge (anti)moraal. Dat nu juist dit roofdier de controle over zijn gevoelens kwijtraakt en zijn principes dreigt los te laten, is een prachtige vondst van de romancier. Daardoor vervreemdt Valmont zich van zijn zuster in het kwaad, marquise de Merteuil, en hun beider neergang is eigenlijk al vanaf het begin van het boek bezegeld.
Marquise de Merteuil, de ware hoofdpersoon van het boek, is als selfmade powerwoman weleens omschreven als feministe avant la lettre – ongetwijfeld ten onrechte, gezien de minachting die ze voor haar seksegenoten tentoonspreidt. La Merteuil streeft geen enkel belang na behalve het hare, waarmee ze zonder het te beseffen een fundamentele paradox van de Verlichting blootlegt: als die Verlichting inhoudt dat de mens zich van zijn eigen verstand moet durven te bedienen, zoals Kant zegt, hoe valt dan te voorkomen dat ieder mens zijn eigen kleine godheid wordt? De enige drijfveer van de jonge Merteuil was, zoals ze in de lange ‘autobiografische’ brief 81 laat zien, nieuwsgierigheid, maar haar toepassing van het kantiaanse sapere aude (‘Durf te weten/denken’) leidt regelrecht naar het verderf. Niet voor niets vonden Laclos’ tijdgenoten het personage van de losgeslagen marquise met haar ‘volstrekt ongeremde stijl’ (brief 168) nog veel schokkender dan dat van de vicomte, op – of over – het randje van het geloofwaardige: zo waren vrouwen nog nooit ten tonele gevoerd.
Het domme blondje Cécile Volanges zorgt met haar naïviteit en onbeholpen schrijfstijl voor het komische geluid in de roman. Laclos gunt haar in tegenstelling tot haar moeder niet eens een adellijk partikel in haar naam. Natuurlijk zijn haar onwetendheid en ‘lompheid’ te grotesk om waar kunnen te zijn, maar dat mag niet deren: ze verkeert ermee in goed gezelschap, want lijden niet alle komische personages van alle tijden aan datzelfde euvel? De lezer kijkt op haar neer zoals de vicomte en de marquise op haar neerkijken, en bijna zouden we vergeten hoe gruwelijk Valmont haar verkracht – want een ander woord is niet van toepassing, hoe gewillig ze hem algauw ook zijn gang laat gaan. Van kindermisbruik was daarbij volgens de toenmalige opvattingen overigens geen sprake: Cécile is vijftien jaar en daarmee allang geslachtsrijp en huwbaar.
De twintigjarige chevalier Danceny is als lid van de Orde van Malta niet gebonden aan het celibaat, zoals zijn vriendin denkt. Hij is niet vermogend, maar van even goeden huize als comte de Gercourt en in principe dus een goede match voor Cécile, zoals haar moeder niet nalaat te constateren, maar huwelijken uit liefde waren ongewoon; niet voor niets hield bijna iedereen er min of meer openlijk een minnaar of minnares op na. Danceny (zijn voornaam krijgen we net zomin te horen als die van de andere personages, afgezien van Cécile en Sophie) heeft behalve zijn relatief goede inborst nog een pre, merkt CdL in een noot op: hij schrijft af en toe poëzie. Dat verklaart ongetwijfeld de hooggestemde of zelfs geëxalteerde toon van zijn brieven, waarin ook kwistig en vakkundig met ingewikkelde zinsconstructies en geijkte formules wordt gestrooid: het exacte tegendeel van de naïeve, onhandig formulerende Cécile – met wie hij de eer deelt om ondanks zijn goede afkomst geen adellijk partikel in zijn naam te krijgen.
Présidente de Tourvel, zo genoemd vanwege de functie van haar echtgenoot, die voorzitter is van een Parlement (destijds een regionaal hooggerechtshof), leidt als tweeëntwintigjarig ‘preutsje’ en ‘vroompje’ een rustig, anoniem leven – zo anoniem dat we ondanks het vrij grote aantal brieven van haar hand eigenlijk nauwelijks inzicht krijgen in haar karakter, dat helemaal wordt opgehangen aan haar uiterlijke zedigheid en innerlijke deugdzaamheid. Is het geloofwaardig dat een dergelijke vrouw valt voor de meedogenloze verleider en notoire dumper Valmont? Waarschijnlijk niet, maar het ongeloof van de lezer wordt in Riskante relaties op voorbeeldige wijze opgeschort. Ook de présidente wordt overigens verkracht door Valmont, nog gruwelijker dan Cécile, want het gebeurt als ze bewusteloos is; waarna ze bijkomt en zich alsnog vrijwillig geeft. Op dat punt schiet ons begrip van en voor de achttiende-eeuwse denkwereld tekort: is de scène komisch bedoeld, of slaat Laclos hier expres de spiegel kapot waarmee de lezer zich tot nu toe misschien wel onbewust met Valmont heeft geïdentificeerd?
Madame de Volanges, de even strenge als liefhebbende moeder van Cécile, is ongetwijfeld een jaar of dertig à vijfendertig: meisjes trouwden jong en kregen daarna al snel hun eerste kind, en haar dochter (van wie niet wordt vermeld of ze broers of zussen heeft) is inmiddels vijftien. De levensverwachting in het Frankrijk van 1782 was vooral door de hoge kindersterfte maar achtentwintig jaar, dus moeder Volanges gold al als ‘oud’ – en derhalve veilig voor de verleidingskunsten van libertijnen als Valmont, die zich daarom via haar dochter op haar moet wreken. In de rangorde van achtenswaardigheid neemt ze na madame de Rosemonde de tweede plaats in: de ongetwijfeld een stuk jongere marquise de Merteuil stelt zich bijzonder onderdanig op tegenover haar ‘lieve beste vriendin’, die op haar beurt haar ‘bekoorlijke vriendin’ tamelijk maternalistisch toespreekt. Présidente de Tourvel heeft zelfs haar huwelijk aan haar te danken.
Het is een meesterzet van Laclos geweest om Valmonts stokoude tante (naar we mogen aannemen een oudtante) van vierentachtig, madame de Rosemonde, tegenover al dat jonge spul te zetten. Zij is het die met haar familielandgoed op tien mijl van Parijs de vele verplaatsingen – en daarmee de vele brieven – van de overige personages mogelijk maakt, zij is het bij wie achtereenvolgens présidente de Tourvel en madame de Volanges hun hart uitstorten, zij is het ten slotte ook die aan het eind van het boek alle brieven (in drie grote pakketten) in bewaring krijgt en vervolgens nalaat aan de naamloze lieden op wier gezag de hele verzameling in de openbaarheid is gebracht. Alle wegen leiden naar Rosemonde.
Voor een eenentwintigste-eeuwse vertaler vormt die veelheid van stemmen zowel een heerlijke speeltuin als een gevaarlijke jungle, vooral omdat de sentimentele, pathetische kant van de Verlichting ons volkomen vreemd is – al hebben we zelf aan pathos en sentimentalisme echt geen gebrek. Neem alleen al het woord ‘ziel’, als zetel van het gevoel: dat begrijpt en pikt de hedendaagse lezer niet meer, dus het hele net van gevoelstermen moet opnieuw worden geweven, op zo’n manier dat een pathetisch personage als Danceny niet direct belachelijk wordt. Zijn vriendin, de naïeve Cécile, mag/moet vanwege onze veel soepelere stijlregels juist nog wat onhandiger schrijven dan in het origineel, en zo is het een enorm gepuzzel om elk personage tot zijn recht te laten komen binnen de speelruimte van het Nederlands waarin wij ons kunnen herkennen.
Voor mij persoonlijk kwam de roman, die al minstens drie keer eerder in het Nederlands is vertaald, als herschepping pas echt tot leven toen ik besefte hoezeer het thema ‘libertinisme’ ook in de schrijfstijl tot uiting komt: de stijl van marquise de Merteuil wordt ‘volstrekt ongeremd’ genoemd, en inderdaad worden daarin de schrijfconventies even makkelijk doorbroken als de gedragsconventies waar ze deel van uitmaken. Valmont gaat een stuk minder ver, maar lijkt zijn vriendin toch voortdurend te willen laten zien wat hij allemaal wel niet durft. Om die enorme stilistische spanning voelbaar te maken voor de hedendaagse Nederlandstalige lezer heb ik bewust gekozen voor een combinatie van twee uitersten: sterk exotiseren om de conventies en het historische decor te benadrukken (Franse adellijke titels, monsieur, madame, adieu) en op andere plaatsen al even sterk naturaliseren om het schenden van de conventies te benadrukken, op het anachronistische af: testen, flirten, dumpen… Ook de verdeling tussen vousvoyeren en tutoyeren moest volledig op de schop om Riskante relaties geen dode Franse tekst, maar een levende Nederlandse te laten zijn. Want dat is de enige manier om een ‘oud’ boek binnen onze eigen begripshorizon te krijgen en ons te doen beseffen hoeveel die horizon aan dat boek te danken heeft.
[nawoord bij Choderlos de Laclos, Riskante relaties, vert. Martin de Haan. De Arbeiderspers, 2017]