Frankrijk, voorjaar 2022. Het is weer tijd voor de presidentsverkiezingen, vijf jaar nadat de razend impopulaire socialist François Hollande op wonderbaarlijke wijze is herkozen, enkel en alleen omdat zijn tegenstander in de tweede ronde nog minder populair was: ook gematigd rechts stemde tegen de extreemrechtse kandidate, Marine Le Pen van het Front National.
Maar in 2022 haalt de socialistische kandidaat, Manuel Valls, niet eens de tweede ronde. Die eer is voorbehouden aan, opnieuw, Marine Le Pen en een volstrekte nieuwkomer in de Franse politiek: Mohammed Ben Abbes, leider van de in juni 2017 opgerichte Moslimbroederschap, die met steun van links én gematigd rechts uiteindelijk ook de verkiezingen wint. Als eerste land in Europa krijgt Frankrijk een islamitisch bewind.
Nog maar kortgeleden leek dit scenario, door Michel Houellebecq met duivels genoegen verbeeld in de roman Onderworpen (2015), niet eens zo heel onwaarschijnlijk, maar inmiddels zijn de kaarten heel anders geschud. Het begint al met François Hollande: de eerste socialistische president sinds het linkse boegbeeld François Mitterrand heeft er naar het algemene gevoelen zo weinig van gebakken dat hij zich uit angst voor een totale afgang maar liever niet herkiesbaar heeft gesteld. In 2017 heten de kandidaten tegen elke verwachting in niet Hollande of Valls, Sarkozy of Juppé, maar Emmanuel Macron (En marche!), Jean-Luc Mélanchon (La France insoumise), François Fillon (Les Républicains), Benoît Hamon (Parti Socialiste) – en nog zeven anderen, onder wie natuurlijk de onvermijdelijke Marine Le Pen, de enige die Houellebecq goed heeft ‘voorspeld’.
Toch hoeft Onderworpen nu niet meteen bij het oud papier. De opkomst van de extreem-linkse Mélanchon (32-urige werkweek, verlaging van de pensioenleeftijd naar 60 jaar) en de Europagezinde links-liberaal Macron mag dan voor iedereen inclusief Houellebecq een verrassing zijn geweest, de diepe verdeeldheid van de Franse samenleving die het boek beschrijft is er niet minder reëel om. Veel, zo niet alles, draait bij deze verkiezingen om de vraag hoe de Fransen hun land willen zien: als een pluralistische, dynamische schakel in het Europese en mondiale raderwerk of als een bastion van gallische trots dat dapper weerstand blijft bieden aan de buitenlandse indringer, of die nu mondialisering of immigratie heet.
Dat klinkt bekend, na Brexit (52 procent voor, 48 procent tegen), Trump (popular vote ruim verloren, electoral college ruim gewonnen) en onze eigen recente politieke geschiedenis. De hele westerse wereld lijkt tot op het bot verdeeld: dit is nu eens géén ‘Franse uitzondering’. En net als overal elders is de voornaamste demografische factor bij de maatschappelijke tweedeling het opleidingsniveau. Slimme apen hebben de menselijke geschiedenis in gang gezet en houden die draaiende, vaak ten koste van de minder slimme apen, en het is dan ook logisch dat juist lageropgeleiden zich bedreigd voelen door alles wat er in dit stormachtige tijdsgewricht op hen af komt.
Eerlijk gezegd verbaast zo’n antiliberale houding ons niet van de Fransen, immers het chauvinistische volk bij uitstek, dat overigens nog niet eens in staat is om goede aardappelen en bouwmaterialen voort te brengen (dus die zeulen we zelf maar mee). Frankrijk is en blijft in onze beeldvorming een wat achterlijk, door zichzelf geobsedeerd land, leuk voor een vakantie of een tweede huisje, maar helaas ook bevolkt met Fransen. Dat diezelfde Fransen met persoonlijkheden als Jean Monnet, Robert Schuman, François Mitterrand en Jacques Delors lange tijd de kampioenen van de Europese eenwording waren, vergeten we graag, evenals de aanwezigheid van hoogwaardige technologieën (hogesnelheidstreinen, luchtvaartindustrie, kernenergie) waar wij alleen maar van kunnen dromen. Voor splendid isolation ben je in Frankrijk in principe aan het verkeerde adres, zoals een nieuw handboek met de veelzeggende titel Histoire mondiale de la France overtuigend laat zien.
Toch heeft de naar binnen gekeerde, nationalistische stroming momenteel duidelijk de overhand, gezien het electorale succes van Mélanchon en Le Pen, beide fel anti-Europees en voorstander van ingrijpende protectionistische maatregelen. Het is de zoveelste etappe in een proces dat voor het eerst goed zichtbaar werd tijdens het referendum over het Verdrag van Maastricht in 1992. Aanvankelijk genoot het verdrag een comfortabele 70 procent steun van de bevolking, maar door een harde nee-campagne sloeg de stemming om en moest president Mitterrand hoogstpersoonlijk op tv komen debatteren om de Fransen over de streep te trekken. Het werd een zeer nipt ja (51 procent). Voor het eerst werd de Europese eenwording niet meer gezien als een geleidelijke verwezenlijking van het naoorlogse vredesideaal, maar als een verkwanseling van de nationale soevereiniteit aan een technocratische moloch.
Is de vroegere wereldmacht Frankrijk al een paar decennia in de ban van een nostalgisch verlangen naar grandeur? Je zou het haast denken, want er was maar één gewonnen wereldkampioenschap voetbal voor nodig (in 1998) om het land weer te doen kolken van de nationale trots, zoals de Histoire mondiale in herinnering brengt: ‘black-blanc-beur’ was de nieuwe driekleur (waarin sterspeler Zidane in zijn eentje het ‘beur’ – een verbasterde omkering van ‘Arabe’, Noord-Afrikaan – voor zijn rekening nam), en vergeten waren de multiculturele zorgen. Maar niet voor lang. Dat de Franse nationale trots tot niet zo heel lang geleden juist voor een groot deel gestoeld was op de export van universeel geachte menselijke waarden (het auteursrecht en de mensenrechten zijn Franse uitvindingen), zal de meeste Fransen helaas een rotzorg wezen.
Toch is dat iets om bij stil te staan als je het land in al zijn gespletenheid beter wil begrijpen. Natuurlijk is er de kloof tussen de hoogopgeleide elite – veelal geschoold aan de grandes écoles – en de gewone man, en natuurlijk zijn er de hoogoplopende sociale spanningen. Maar Frankrijk is ook altijd het land van het woord geweest, het land waar literatuur en filosofie ‘de oude Kerk, het antieke geloof, de Franse droom’ vormden, zoals de criticus Pierre Lepape betoogt in een prachtig boek uit 2003, niet voor niets Le Pays de la littérature geheten. Die verbindende cultus is sinds de dood van volksheld Jean-Paul Sartre in 1980 vrij snel afgekalfd. Niet toevallig was François Mitterrand, die in 1981 tot president werd verkozen, de laatste schrijver-politicus in een lange reeks (hoewel elke zichzelf serieus nemende presidentskandidaat nog snel met een boek op de proppen komt).
Niet alleen de mondialisering en de immigratie hebben Frankrijk in een paar decennia radicaal veranderd. De huidige malaise kan voor een groot deel ook op het conto worden geschreven van iets wat niet anders dan een identiteitscrisis kan worden genoemd: Frankrijk is zijn positieve (literair-filosofische) zelfbeeld kwijt en sleept zich voort op zoek naar een nieuwe verbindende factor. Dat een Europeesgezinde jonge kandidaat als Emmanuel Macron, een typisch voortbrengel van het systeem van elitescholen, anno 2017 volle stadions trekt met een boodschap die nu eens niet op ressentiment of nostalgie is gestoeld, mag alleen al een klein wonder heten.
Mocht Macron morgen met Marine Le Pen de tweede verkiezingsronde bereiken, dan is hij vrijwel zeker van de eindoverwinning omdat hij kan rekenen op de steun van gematigd links en rechts. Goed nieuws voor iedereen die niet in populistische luchtspiegelingen wil geloven, zou je denken. Maar Michel Houellebecq steekt met Onderworpen een waarschuwende vinger op: hoe sterk kan een president zijn die vooral is gekozen om wat hij níet is? Wakkert zo’n president de polarisatie niet alleen maar verder aan?
En dan is Houellebecqs voorspelling voor 2022 misschien toch niet zo heel ver gegrepen.
[verschenen in de Volkskrant, 22 april 2018]