web analytics

Vermaken wil ik mij

Aan zijn Nederlandse vertaler verklaarde Pierre Michon eens dat hij zich, door Petrus bij de hemelpoort gesommeerd om zich voor zijn bestaan te rechtvaardigen, maar op twee teksten zou beroepen: ‘Vie de Georges Bandy’ uit Vies minuscules en ‘Je veux me divertir’ uit Maîtres et serviteurs. Die laatste tekst, verschenen in vertaling onder de titel ‘Vermaken wil ik mij’, is een fictionele biografie van de Franse schilder Antoine Watteau (1684-1721). Op 7 mei jongstleden luisterde Michon in Brussel een literaire avond op naar aanleiding van de (inmiddels afgelopen) Bozar-tentoonstelling met werk van Watteau. Een tiental fragmenten uit ‘Vermaken wil ik mij’ diende als literaire interventie bij de expositie; de fragmenten vielen in de bezoekersgids te lezen en ook drietalig te beluisteren via de audiogids (voor de Nederlandstalige opname van de fragmenten, klik hier).

Michon, die een reputatie van onvoorspelbaarheid heeft en een winter lang vrijwel niet meer met de buitenwereld communiceerde, verscheen tot veler verrassing werkelijk in Brussel. Hij leek zelfs in blakende vorm te verkeren (zie ook het in de Standaard der Letteren van 24 mei gepubliceerde interview dat Marijke Arijs hem afnam, met als scoop de uitspraak dat hij werkt aan ‘een soort liefdesroman’, een opmerkelijke uitspraak voor een schrijver die doorgaans een bijgelovige weerzin heeft om iets prijs te geven over zijn lopende projecten). In zijn Bozar-gesprek met de Frans-Belgische schrijver Grégoire Polet verklaarde hij dat hij Watteau zag als de archetypische belichaming van de mythe van de lijdende kunstenaar, op wie de grimmige uitspraak van Baudelaire van toepassing was (in het prozagedicht ‘Une heure du matin’): mécontent de tous et mécontent de moi. Des te aandoenlijker was het dan ook dat het romantische motief van de kunstenaar die met zijn persoonlijke ellende de grootsheid van zijn werk bewijst – ‘le côté destroy de l’artiste’ – door Michon zelf, op die avond tenminste, niet werd bevestigd.

Mij trof dat Michon in Bozar het belang van het pornografische thema in zijn Watteautekst meende te moeten relativeren. Naar hij zei had hij Watteau behalve met een grenzeloze begeerte naar vrouwen kunnen opzadelen met om het even welke begeerte die gedoemd is om onbevredigd te blijven, een tomeloze hang naar goud, een teugelloze zucht naar roem enzovoort. Ik vermoed dat dat leugentje om bestwil te verklaren valt uit Michons goede humeur die avond, uit de charme van zijn gesprekspartner, uit zijn verlangen het welwillende Bozarpubliek te behagen en de op Watteau geprojecteerde tirannieke obsessie met seks af te zwakken. Toch is dat laatste ontegenzeglijk het centrale thema van ‘Vermaken wil ik mij’, een tekst waarvan de titel een uitspraak is van Don Giovanni uit de gelijknamige Mozart-opera en waarvan de openingszin luidt, in vertaling: ‘Dat hij niet alle vrouwen kon krijgen had hem, toen hij jong was, getroffen als een grof schandaal’. Naar mijn gevoel is het grove schandaal waarvan sprake niet inwisselbaar, niet voor Michon – en ook niet voor Watteau, zoals een wat aandachtiger blik op diens schilderwerk leert (zie bijvoorbeeld de erotische subtekst van het ook in Bozar tentoongestelde La Partie carrée):

Antoine_Watteau_-_La_Partie_carrée