web analytics

Proust in Padua

Prato delle Valle gezien vanuit het Museo del Precinema
Prato delle Valle gezien vanuit het Museo del Precinema
Van 14 tot 16 november, op de kop af honderd jaar na de verschijning van het origineel, vond in het Italiaanse Padua een congres plaats over het vertalen van Du côté de chez Swann. Mijn geluk was dat ik dat congres kon bijwonen: vijftien lezingen gewijd aan het vertalen van de tekst die collega Haan en ik aan het vertalen zijn. Braziliaanse, Bulgaarse, Duitse, Italiaanse, Kroatische en Koreaanse Proustvertalingen passeerden de revue, en zelf mocht ik iets komen vertellen over de dilemma’s van de Nederlandse hervertaling. Ontbraken niet op het programma: een bezoek aan het oudste anatomisch theater van Europa, waar de zestiende-eeuwse Brusselse anatoom Andreas Vesalius lange tijd werkzaam was, een wandeling over de herfstmarkt van het overweldigende Prato delle Valle, en een rondleiding in het Museo del Precinema, gevestigd in een 15e eeuws palazzo aan datzelfde plein, waar onder meer een toverlantaarn te bezichtigen viel met plaatjes van de arme Genoveva van Brabant en de afschuwelijke Golo, namen die de lezer van de openingsbladzijden van ‘Combray’ vertrouwd in de oren klinken.

Wat ik onder meer van het congres onthouden heb: dat het Frans van Proust op tal van punten niet overeenstemde met de klassieke norm en hij regelmatig de grenzen van het grammaticaal correcte opzocht; dat het komische, parodistische van de Recherche door veel vertalers wordt veronachtzaamd; dat de geschiedenis van Proustvertalingen een geschiedenis van vaak bittere rivaliteiten is; dat hervertalingen de oudere versies niet vervangen, laat staan overbodig maken; dat in Korea het geslacht van de vertaler te herkennen valt in de grammaticale keuzes die hij of zij maakt; dat de Sonate voor viool no.1 van Camille Saint-Saëns geldt als de meest directe inspiratie voor Prousts befaamde bladzijden over de petite phrase van Vinteuil (luister naar het motiefje in het andante vanaf 1:28, een motief dat terugkeert aan het eind van de sonate, op 20:50). En ten slotte: dat niet-Franse lezers weliswaar het eenmalige origineel moeten ontberen, maar zich tot op zekere hoogte kunnen troosten met de gedachte dat ze dat werk dankzij het werk van vertalers eindeloos kunnen omcirkelen.

Mij inspireerde vooral Anna Squarzina’s lezing over de dubbelzinnigheden van Prousts titel, Du côté de chez Swann, waarvan ze benadrukte hoe vreemd die met zijn twee voorzetsels en zijn spreektalige herkomst moet hebben geklonken in de oren van Prousts tijdgenoten – ze citeerde Proust zelf, die zich in zijn correspondentie afvroeg of zijn titel wel ‘Frans’ was. Squarzina beriep zich met name op literatuurhistoricus Antoine Compagnon, die die titel in een recente lezing aan het Collège de France aan een uitgebreid onderzoek onderwierp en het afwijkende, onthutsende karakter ervan onderstreepte. Intussen hebben Haan en ik onze werktitel, Swanns kant, weer op het aambeeld gelegd en de zoektocht naar een goed alternatief heropend.