Nadat tot tweemaal toe een Italiaanse schrijver een jaar na door hem te zijn vertaald was overleden, had hij besloten zich nog uitsluitend op Duitstalige auteurs te richten – zo vertelde mij Wilfred Oranje afgelopen voorjaar, met de hem typerende mengeling van bravoure en zelfspot, toen ik hem enkele biografische weetjes probeerde te ontlokken voor een aan hem gewijd Wikipedia-lemma waarin bovenstaande opmerking het overigens niet heeft gehaald. Wel staat daar sinds vandaag zijn sterfjaar vermeld, en is de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘zijn’ door een verleden tijd vervangen.
Oranjes dood is een groot verlies, voor de Nederlandse literatuur, die hij heeft verrijkt met een dertigjarig vertaaloeuvre van verbluffende kwaliteit, maar ook en speciaal voor allen die het geluk hebben gehad hem van nabij te mogen meemaken, met zijn generositeit en bescheidenheid, zijn immer speelse geest, zijn jongensachtige branie, zijn licht archaïsche welbespraaktheid, de lach die vaak op het punt stond door te breken in zijn stem.
Ik weet dat hij scherp uit de hoek kon komen, vooral wanneer hij het te grabbel gooien van maatstaven van literaire kwaliteit trof met de gesel van zijn sarcasme. Ik vermoed dat hij bekommerde of opvliegende trekjes kon hebben. Zelf heb ik hem alleen gekend als een allerinnemendst man, en daarbij als een lichtend voorbeeld van toewijding aan de kunst van het vertalen.
Bovenstaande schrijf ik in een door zomerstormen geteisterd Galicië. Ik ben overmand door verdriet, maar ook vol verlangen om, eenmaal thuis, enkele van de door Wilfred vertaalde boeken te herlezen. Nobele zoon, ik groet je!