Aansluitend bij het vorige: Milan Kundera zelf past de ‘moraal van het wezenlijke’ zeer streng toe op zijn eigen werk. Zijn officiële oeuvre telt nu één verhalenbundel, één toneelstuk, vier essaybundels en negen romans; de rest van wat hij heeft geschreven beschouwt hij als bijkomstig of achterhaald. Daaronder valt ook alles wat hij heeft gepubliceerd vóór zijn debuutroman, De grap (1967), o.a. een aantal toneelstukken en poëziebundels – die dus niet meer herdrukt of vertaald mogen worden.
Vooral die poëziebundels kunnen in eerste instantie verbazing wekken, gezien de kruistocht tegen het lyrische die de rode draad van Kundera’s romans vormt (zie elders op deze site de nawoorden die ik erbij heb geschreven). Het lyrische, dat is de extase van de (meestal jonge) mens die een wand van bewegende spiegels om zich heen heeft opgetrokken waarin hij enkel zijn eigen gevoel, zijn eigen ontroering en zijn eigen waarde terugziet, blind voor de wereld en blind voor de geschiedenis. Vandaar ook de intieme band tussen lyriek en revolutie: het lyrische ‘ik’ wil de wereld overspoelen met zijn eigen geëxalteerde waarheid, waarvoor al het andere moet wijken.
Kundera is in de jaren 50 een overtuigd communist geweest. Hij heeft met zijn generatiegenoten meegedanst in de lyrische kring. En hij heeft poëzie geschreven. Een selectie daaruit is in 1987 ondanks Kundera’s verwerping van zijn vroegere werk in het Nederlands verschenen onder de titel De dood zal me omhelzen bij de jasmijn, in de vertaling van Jana Beranová. Ik heb me laten vertellen dat het bundeltje op last van de schrijver is teruggehaald uit de boekhandel, maar zeker weten doe ik het niet. Feit is dat er nog regelmatig tweedehands exemplaren opduiken. Het is mooie (en mooi vertaalde) poëzie. En voor mij als vertaler van Kundera’s recente werk had het boekje een bijzondere verrassing in petto:
… Dan, als in een diepe wel,
golft het zachtjes in je ogen
en op de bodem van die wel
zie ik een verse rode roos,
een broze, begerige roos
onder het water verscholen,
voor heel de wereld verloren.Wie is die roos, o lieve God,
vertel me, vertel van haar lot!‘Die roos wou iedereen behagen.
Als geur alle mannen doordringen
en door die mannen de aarde smaken. […]’
Toen ik die passage uit het gedicht ‘Een roos’ las, besefte ik in één klap hoezeer Kundera schrijft tegen en op de resten van zijn verleden. De metafoor van de roos komt in zijn late roman Identiteit (1997) bijna letterlijk terug:
Ze wilde een rozengeur zijn, een uitbundige, veroverende geur, zo wilde ze door alle mannen gaan en via de mannen de hele wereld omarmen. Uitbundige rozengeur: metafoor van het avontuur. Die metafoor ontlook op de drempel van haar volwassenheid als de romantische belofte van een zoete promiscuïteit, als een uitnodiging tot een reis door alle mannen.
Die (lyrische) belofte van avontuur, van de wereld als onuitputtelijk reservoir van heerlijke mogelijkheden, blijkt in de roman uiteraard een illusie.