Voor mij zijn er van die momenten waarop de woorden komen, zonder enig plan, zonder samenhang of oordeel, en ik een vel papier nodig heb omdat ik constateer dat er iets gebeurt. Dat duurt enige tijd, nou ja dat duurt zolang het duurt, maar het duurt nog altijd lang genoeg om me in staat te stellen een gedicht te schrijven, en dat is eigenlijk alles wat ik wil. Op een morgen die ik nooit zal vergeten, terwijl ik op een taxi wachtte en die vervolgens nam, heb ik acht gedichten kunnen schrijven; het laatste ervan was ‘Mogelijkheid van een eiland’.
Maar voor een roman zal dat nooit gaan. Wat zal mijn maximum zijn? Tussen de vijf en tien pagina’s, schat ik. Daarna moet je je volkomen lam zuipen, de machine tot rust brengen, wachten tot het de volgende dag weer begint.
En dan beginnen geleidelijk de problemen te verschijnen. Ik zal een heel banaal voorbeeld nemen, dat werkt beter: in Mogelijkheid van een eiland (de roman), op het moment dat Daniel en Isabelle op een braakliggend terrein langs een Spaanse snelweg de hond Fox ontmoeten, had ik aanvankelijk geschreven dat Daniel uit zijn Bentley stapte. Een paar maanden later wees mijn Nederlandse vertaler (een ongelofelijk nauwkeurig en consciëntieus iemand, en nog aardig ook) me erop dat de Bentley vijftig bladzijden eerder was verkocht; normaal gesproken had Daniel uit zijn Mercedes moeten stappen. Niemand bij de Franse uitgeverij had iets gezien.
Bij die parkeerplaats langs de snelweg zag ik de Bentley voor me; ik heb hem braaf door de Mercedes vervangen. Heb ik daar goed aan gedaan?
En dat gebeurt de hele tijd, voortdurend, omdat de poëzie één ding zegt en de samenhang, de constructie en de logica met hinderlijke regelmaat het tegendeel willen zeggen. Als je gehoor geeft aan de poëzie, bevind je je op de grens van de leesbaarheid. Als je er geen gehoor aan geeft, kun je je klaarmaken voor een keurige carrière als storyteller.
Dat gevecht in de ruimte tussen die twee extremen maakt mijn dagelijkse kost uit wanneer ik boeken schrijf (of om preciezer te zijn, romans); die onderhandeling met het heldere bewustzijn.
[Michel Houellebecq en Bernard-Henri Lévy, Publieke vijanden – een steekspel in brieven, vertaald door Martin de Haan (Houellebecq) en Rokus Hofstede (Lévy). De Arbeiderspers & De Geus, 2009.]
- ‘Martin de Haan en Rokus Hofstede, oude rotten met de nodige voorkennis over en ervaring met de auteurs van het boek, zijn er in geslaagd de typische mélange van quasi gesproken en overdacht geschreven taal in een volgehouden hoogst genietbaar Nederlands te gieten, waarin – na grondige vergelijking met het origineel – geen gemakkelijke oplossingen werden gezocht en de briefwisseling zeer authentiek en nauw aansluitend bij de bron werd gehouden.’ – Roel Verschueren, De Standaard Online