web analytics

Autopsie van een gebroken hart

‘Nee! Ik moet uw liefkozingen niet…’. Het keerpunt in het rouwproces om een verloren liefde is het moment waarop de verlatene die zin, of woorden van gelijke strekking, terugkaatst naar de trouweloze die hem of haar verlaat. Alleen door zo’n symbolische vereffening van het aangedane liefdesleed kan het geloof in de Liefde worden gered. De romantische fixatie op die ene uitverkorene is doorbroken: na de breuk, de loutering. Nieuwe avonturen tegemoet!

Marcelle Sauvageot, CommentaarCommentaar is een haarscherpe demonstratie van het proces van onthechting dat volgt op de verloochening van het liefdespact, een demonstratie die des te indrukwekkender is doordat de hoofdpersoon zich vanwege haar ziekte over die nieuwe avonturen weinig illusies maakt. De tekst brengt tot stand wat hij beschrijft: de indringende slotpagina’s, uitmondend in de opmerkelijk montere epiloog van de dans op het kerstbal, bezegelen de relatiebreuk die in de voorafgaande pagina’s zijn beslag heeft gekregen. Behalve een literaire analyse van het failliet van een verhouding, is Commentaar dus ook een afrekening in het amoureuze circuit. Bij alle vormbewustzijn waarvan Marcelle Sauvageot blijk geeft, houdt ze de geadresseerde van haar woorden aldoor scherp in het vizier. De existentiële status van de tekst keert terug in zijn hybride genre, een bijzondere verknoping van verhaal en journaal, novelle en egodocument.

Aan de ene kant afficheert Marcelle Sauvageot zich namelijk nadrukkelijk als literair auteur. Emotionele drijfveren ontleedt ze in een kale, kernachtige stijl – ‘Ik heb er een hekel aan als je zo preekt; ik vind je dan slaapverwekkend, en die verwijten maak je me alleen maar omdat je minder van me houdt: je vergelijkt me met anderen. Zieken zijn mild, maar ik ben uitgeput (…)’ – maar daarnaast bespeelt ze ook verhevener, barokkere stijlregisters – ‘Van de bergtoppen wilde ik, terwijl ik als in een droom over de uitgestrekte witte sneeuwhellingen gleed, in mijn hart de wonderschone aanblik bewaren, om u die bij mijn terugkeer te laten zien (…)’. De beheerste stijl en het scherpe ontledingsvermogen houden het melodrama op afstand; aan die bij uitstek literaire kwaliteiten ontleent de tekst een akelig grote zeggingskracht.

Maar aan de andere kant dient de strakke vormgeving ook ter bezwering van het fysieke en emotionele lijden van de auteur, voor wie het schrijven een therapeutische functie heeft. ‘Wie schrijft, leeft niet’, noteert Sauvageot in 1930, helemaal aan het begin van haar ziekte, in een brief aan haar vriend Jean Mouton, ‘en ik zou liever hebben geleefd. Schrijven is verzaken aan het leven. Als ik niet ziek was, zou ik niet schrijven; ik schrijf om mijn geest te genezen van de verdrietige gedachten die ik in me meedraag. Het is een bevrijding…’

Het lijkt aanvankelijk een beetje zoeken voor de lezer, die niet weet of hij zich moet identificeren met de ik-persoon of met de jij-figuur, of er sprake is van ernst of ironie. ‘Ik weet dat je niet meer van me houdt’: van meet af aan zit de worm in de appel, zoveel is duidelijk. Maar wanneer haar geliefde de verhouding verbreekt en het op een marchanderen zet (‘Ik ga trouwen… Onze vriendschap blijft bestaan…’), komt de auteur op dreef. Ze belijdt trouw aan haar verlichte liefdesideaal – ‘een man die me liefhad en vanwege die liefde belang stelde in alles wat van mij kwam. Bij hem kon ik mezelf zijn, met al mijn gebreken en al mijn kwaliteiten; ik kon me helemaal laten gaan…’ – en ze fileert, met aan sarcasme grenzende ironie, de slappe retoriek van haar ex. Zijn verwijten aan haar adres – egoïsme, trots, een slecht karakter – countert ze door hem te confronteren met zijn burgerlijke reflexen, zijn ijdelheid, zijn verkapte mannelijke heerszucht. De toon is er een van vastberaden ontreddering: de verlatene scheurt zich met de moed der wanhoop los, stoot haar geliefde van de troon die hij in haar verbeelding bezet, ontneemt hem zijn status van vertrouweling en bevoorrecht getuige. ‘Ik heb willen geloven dat hij op me zou wachten’, ‘U hebt niet gezegd dat u niet meer op me wachtte’, ‘Gisteren wachtte ik nog, vandaag hoef ik nergens meer op te wachten’, ‘Wachten, nog altijd.’

Louteringsverhalen zijn een terugkerend element in de levensgeschiedenissen van bekeerlingen, en het is misschien geen toeval dat Sauvageots tekst juist in kringen van katholieke intellectuelen met het nodige enthousiasme is begroet. Charles Du Bos, een van hen, distilleerde er zelfs een moraal van de ‘begrijpende liefde’ uit. Daarbij gaat hij er gemakshalve aan voorbij dat voor Sauvageot haar liefdesrelatie met ‘Kleintje’ nu juist alleen kon bestaan bij de gratie van hun beider onwetendheid van de ander: ‘De betovering tussen ons zou standhouden zolang we rusteloos bleven door onze onbekendheid met het beeld dat de ander van ons had.’ Het is absoluut niet nodig Commentaar te lezen als gebruiksaanwijzing voor het leven. Ook als onverschrokken autopsie van een gebroken hart vormt het uitermate genietbaar proza – voor de lezer is de loutering die nieuwe avonturen mogelijk maakt eerst en vooral een literaire loutering.

Marcelle Sauvageot (1900-1934) schreef Commentaar in 1930, in het sanatorium van Hauteville, ten oosten van Lyon, waar ze werd behandeld voor pleuritis. De tekst was niet bestemd voor publicatie. Nadat ze in 1933 tuberculose had gekregen en in Davos andermaal werd opgenomen, verscheen hij alsnog, enkele maanden voor haar dood, in een oplage van 163 exemplaren. Sindsdien kende hij een viertal heruitgaven, die ondanks jubelende aanbevelingen van Paul Claudel, René Crevel en Paul Valéry nooit hun weg wisten te vinden naar een breed publiek.

Opnieuw uitgebracht in 2004 onder een nieuwe titel, Laissez-moi, getooid met een foto van een koppel in badkostuum anno 1930, omlijst door een voorwoord en drie nawoorden waarin ruime aandacht wordt geschonken aan Sauvageots tragische levensloop, bereikte het boekje in Frankrijk een oplagecijfer met vijf nullen.

De man die in de tekst de koosnaam ‘Kleintje’ draagt wordt door de meeste commentatoren afgeschilderd als grote onbekende, maar in het voorwoord van de uitgave uit 2004 suggereert de uitgever terloops toch een naam. Daar wordt namelijk opgemerkt dat Jean Mouton pogingen ondernam om het ‘commentaar van zijn verloren liefde’ in boekvorm uit te brengen. Een plausibele suggestie: de literair criticus Jean Mouton (1899-1995) zette zich onverdroten in voor het werk van zijn voormalige studiegenote, maar had er misschien geen belang bij nog tijdens zijn leven te worden geïdentificeerd als geadresseerde. Niemand laadt graag het odium van trouweloze geliefde op zich.

Commentaar is het enige boek van Sauvageot, maar een oudere uitgave van de tekst, die uit 1936, bevat een ruime, door dezelfde Jean Mouton gemaakte keuze van ‘postume fragmenten en teruggevonden bladzijden’. Mouton wijst in zijn inleiding nadrukkelijk op het ‘extreem achterdochtige’ temperament van zijn vriendin, op haar ‘primitieve’ kant, haar ‘hartstochtelijke’ aard. En natuurlijk op de ‘waarheidsliefde’ en het ‘schrijverstalent’ die blijken ‘uit deze bladzijden, die wij met liefdevolle eerbied hebben willen bewaren.’

Het interessantste postume fragment is een vervolg op Commentaar, dat de auteur heeft geschrapt. In die passage blijkt de dans op het kerstbal een vergeefs intermezzo en geen soelaas voor het lijden. ‘Ik ben moe, zo moe!’ – ademhalen is al haast te vermoeiend. ‘Bij elke uitademing voel ik dat in mijn keel iets uit de knoop wordt gehaald: ik zou willen smelten, een verdampende waterdruppel willen zijn.’ De zieke speelt met de gedachte aan zelfmoord – ‘Ik heb een mooie revolver bij me’ – maar haar levenslust wint het pleit. Ze vindt troost in de gedachte dat ze door haar vermoeidheid het naderen van de dood niet zal voelen.

Sauvageot heeft ingezien dat de huidige versie, met zijn abrupte, open einde, krachtiger is dan het pathos van het geschrapte vervolg. De dans op het kerstbal biedt de ik-persoon de welkome illusie van een respijt, respijt van ziekte en verdriet, en de lezer een indringend beeld van veerkracht en onvoorwaardelijke levenslust. ‘Nee! Ik moet uw liefkozingen niet en Kerstmis zal alleen droevig zijn als ik dat zelf wil.’

[nawoord bij Marcelle Sauvageot, Commentaar, vertaling Martin de Haan, Voetnoot, Perlouses 13, 2007, © Rokus Hofstede]