1. Zittend aan zijn werktafel (Louis-Michel van Loo, olieverf, Louvre)
De filosoof, zoals hij zichzelf graag noemde, draagt een glimmende kamerjas en ziet eruit als iemand die weet wat weelde is. Met zijn rechterhand schrijft hij, zijn linkerhand heeft hij op borsthoogte geheven alsof hij in zijn bezigheid is gestoord door de binnenkomst van een onbekende, naar wie hij met grote ogen opkijkt. Zeer vakkundig geschilderd, het pruikloze hoofd met het korte grijze haar doet zeer realistisch aan – maar nee, dit is hem niet: te goed gekleed, te wuft, te steriel. Zelf noemt de geportretteerde het schilderij ‘vrij goed getroffen’, om even later los te barsten: ‘Maar wat zullen mijn kleinkinderen wel niet zeggen als ze mijn sombere boeken ooit vergelijken met die lachende, snoezige, verwijfde oude ijdeltuit? Kinderen, ik waarschuw jullie dat ik dit niet ben. Ik had elke dag honderd verschillende gelaatsuitdrukkingen, afhankelijk van wat me op dat moment raakte. Ik was sereen, somber, dromerig, gevoelig, onstuimig, hartstochtelijk, enthousiast. Maar nooit was ik zoals jullie me hier zien.’
2. Het hoofd naar links gebogen (Louis-Michel van Loo, krijt, Louvre)
Jeugdiger, guitiger, minder wuft, minder steriel dan op het olieverfportret van dezelfde schilder. Ironisch glimlachje. Maar is dit de man die van zichzelf zei: ‘Ik heb voor kunstenaars een bedrieglijk masker, hetzij omdat er te veel dingen tegelijk in doorschijnen, hetzij omdat mijn gevoelsindrukken elkaar in een hoog tempo opvolgen en zich allemaal op mijn gezicht aftekenen, waardoor het oog van de schilder telkens een andere persoon ziet en zijn taak veel moeilijker wordt dan hij aanvankelijk dacht’ – is dit de kwikzilverige auteur van Le Neveu de Rameau en Jacques le fataliste, de Proteus van de Franse literatuur? Nee, niet echt.
3. Op middelbare leeftijd (Jean-Antoine Houdon, klei, Louvre)
Diderot zoals hij graag overkwam: aards, ongekunsteld, zonder pruik, zonder opsmuk. ‘Zeer goed getroffen,’ luidt het verrassend beknopte commentaar in zijn Salon van 1771. Het lijkt of het materiaal hem iets van beweeglijkheid en levendigheid verleent, zoals vooral duidelijk wordt wanneer we deze buste vergelijken met de definitieve uitvoering in marmer die ook in het Louvre staat: daar is hij veredeld, vereeuwigd, versteend – alleen de lauwerkrans ontbreekt nog, maar wie vluchtig kijkt ziet zijn haren daarvoor aan.
4. En profil (Jean-Baptiste Greuze, krijt, Pierpont Morgan Library)
De moralist Diderot, pleitbezorger van het hartroerende tafereel in literatuur, toneel en schilderkunst, getekend door de moralist Greuze, schilder van hartroerende genrestukken. ‘Ik had een hoog voorhoofd, zeer levendige ogen, vrij grove gelaatstrekken, sprekend het hoofd van een antieke redenaar, en een bonhomie die grensde aan onnozelheid, aan de boerse eenvoud van vroeger tijden. Als mijn gelaatstrekken niet zo waren aangedikt op de gravure die is gemaakt naar de tekening van Greuze, zou ik er eindeloos veel beter op staan.’ Die gravure had Greuze zelf laten maken, en in Diderots Salon van 1767 heet het: ‘onze voormalige vriend Greuze’.
5. Als oude man (Jean-Baptiste Pigalle, brons, Louvre)
Niet beweeglijk, wel prachtig. In alles het volstrekte tegendeel van Houdons buste. Pigalle heeft zijn leeftijdgenoot Diderot afgebeeld met alle uiterlijke kenmerken van de ouderdom, zoals hij een jaar eerder ook had gedaan met Voltaire: mogelijk wilde hij aantonen dat ook ‘lelijke’ onderwerpen in de kunst tot grote schoonheid kunnen leiden. In al zijn realisme heeft dit borstbeeld ook iets gestileerds, en juist daarin ligt de zeggingskracht: het beeld weigert concreet te worden en zich tot één bepaalde uitdrukking te laten herleiden; wat overheerst is een algemene indruk van wijsheid, berusting en zachtmoedigheid, zonder dat die wordt ingekleurd door een specifieke gemoedsgesteldheid.
6. Zittend aan zijn werktafel (Jean-Honoré Fragonard, olieverf, Louvre)
Ja, dit is hem, ook al is het in werkelijkheid iemand anders, zoals onlangs is vastgesteld. De houding is bijna dezelfde als op het schilderij van Vanloo: linkerhand geheven, rechterhand op tafel, gezicht naar rechts gedraaid; maar dit keer schrijft hij niet, hij leest. Zijn bizarre Spaanse uitdossing doet niets af aan de raakheid van de typering, integendeel: je zou haast denken dat Fragonard het portret van Vanloo heeft willen pasticheren en juist door de overdrijving van het somptueuze gewaad de beperkingen van een realistische weergave heeft kunnen overstijgen. Dit portret leeft en bruist, net als de geportretteerde. ‘Soms,’ lezen we in het dagboek van de gebroeders Goncourt, ‘stel ik me voor dat Fragonard uit dezelfde klei is gebakken als Diderot. Bij beiden zie je dezelfde kolking, dezelfde gloed. Lijkt een schilderij van Fragonard niet sprekend op een bladzijde van Diderot?’
7. Gehuld in een gloednieuwe scharlaken kamerjas (Denis Diderot, taal, ‘Regrets sur ma vieille robe de chambre’)
‘Waarom heb ik haar niet gehouden? Ze was aan mij gewend, ik was aan haar gewend. Ze volgde alle plooien van mijn lichaam zonder het te hinderen. Ik was schilderachtig en mooi. De nieuwe is stijf en gekunsteld, ik lijk wel een houten klaas. Geen behoefte waartoe zij zich in haar gewilligheid niet leende, want armoe is bijna altijd gedienstig. Lag er stof op een boek? Een van haar slippen diende zich aan om het af te wissen. Weigerde de dikke inkt van mijn veer te vloeien? Ze bood me haar flank. Lange zwarte strepen getuigden van de vele diensten die ze me had bewezen. Die lange strepen waren de herkenningstekens van de literator, de schrijver, de noeste werker. Maar nu zie ik eruit als een vadsige rijkaard. Men weet niet wie ik ben.’
[nawoord bij Denis Diderot, Dit is geen grap, vertaling Martin de Haan. Voetnoot, Perlouses 4, 2004.]