Telkens als de metro weer bovengronds kwam had Max zich ook kunnen interesseren voor de viaducten waarover ze reden, lieve, goeie, mooie viaducten, lieve, ouwe, intelligente, waardige staalbouw, maar nee: nu zijn achtervolgingsplan zienderogen ineenschrompelde en even snel verlepte als een klaproos, stapte hij op station Nationale uit. Daarna had hij niets meer te doen, en dus ging hij lopen, geen fantasievolle wandeling, nog steeds volgens de route van lijn 6 maar nu in de openlucht, met grote stappen door de primitieve, barbaarse, verwaarloosde strook die als een onverharde weg onder die viaducten loopt. Daar vind je soms markten, tweedehandszaakjes en allerlei stalletjes, basketbalveldjes, maar het is vooral een min of meer anarchistische parkeerplaats: een kille, smalle baan, een niemandsland dat je, onder het stekelige staalgeluid van de metrostellen, nooit zonder een vaag gevoel van angst betreedt. Max volgde dat traject dus tot aan de Seine, stak die over, nu weer in noordelijke richting, en liep door tot Bel-Air, waar hij vermoeid de volgende metro wilde nemen.
[fragment uit Jean Echenoz, Aan de piano (Fr. Au piano), vertaling Martin de Haan en Jan Pieter van der Sterre. De Geus, 2004]
- ‘In de boeken van Echenoz staat nooit een woord of zelfs maar een lettergreep te veel, elke zin is fris, de intriges verrassen en amuseren, de schrijver lijkt welgemoed het ene zijpad na het andere in te slaan, en aan het einde van het boek vallen alle elementen op welhaast wonderbaarlijke wijze op hun plaats. […] Het is daarom verheugend dat zijn Nederlandse uitgeverij de vertaling van de laatste twee boeken van Echenoz heeft uitbesteed aan twee van de beste en meest gewetensvolle vertalers uit het Frans die er in ons land te vinden zijn.’ – Ger Leppers in Trouw