Roman over een Fransman van middelbare leeftijd, de hypochondrische redacteur van het bescheiden tijdschrift Taxi Star (gewijd aan het Franse taxileven), en de jonge francofiele Amerikaan David, die naar Frankrijk komt in de hoop daar de beschaving te vinden die hij in Amerika mist. Het boek is een komisch-ironische ontwikkelingsroman: aan het eind van het boek komt David tot het besef dat niet Europa maar Amerika het beeld van onze tijd bepaalt, en dat de oude cultuur waarnaar hij zocht allang is verdwenen, ook in Europa (dat inmiddels volledig veramerikaniseerd is). Natuurlijk heeft de lezer dat inzicht allang zien aankomen, want al bij de eerste stappen die David op Europese bodem zet, wordt pijnlijk duidelijk hoe barbaars Frankrijk inmiddels is geworden: fastfood, harde muziek op straat, inwoners van Le Havre die Claude Monet niet anders kennen dan als een wijk in hun stad, enzovoort. Het is kluchtig bedoeld maar mist zijn uitwerking: in zijn cultuurpessimistische zendingsdrang vergeet Duteurtre dat er voor een roman meer nodig is dan een ideologisch uitgangsidee. Hij kan best grappig schrijven, veel passages zijn op zichzelf behoorlijk amusant (zoals de beschrijving van het ziekenhuisbezoek van de veertiger, die denkt dat hij keelkanker heeft maar door de artsen streng terecht wordt gewezen), maar vaak wordt de meligheid te veel van het goede: de naïef-komisch bedoelde titeltjes boven de David-hoofdstukken (in de trant van: ‘Waarin de held een flesje Coca-Cola koopt’) zijn ronduit irritant, en niet pas na honderd bladzijden maar al meteen in het begin. Hetzelfde geldt voor de overdadige verwijzingen naar de wereld van nu. Bij vergelijkbare neorealistische auteurs als Houellebecq of Lydie Salvayre staan die zeer duidelijk in dienst van het boek, hier lijken ze louter bedoeld om de ideologische strekking van het verhaal te onderstrepen. Naar mijn mening had Duteurtre beter voor het genre van het essay kunnen kiezen om zijn boodschap over te brengen.
- Benoît Duteurtre, Le Voyage en France, Gallimard 2001 (Prix Médicis)
[Leesverslag voor Ambo/Anthos, 14 september 2001, © Martin de Haan]