Belgisch schilder en miniaturist, actief in het begin van de 20ste eeuw. Geboren in de Zespenningenstraat, in de Brusselse benedenstad, als zoon van een speelgoedverkoper. Tussen zijn vijftiende en zijn eenentwintigste bezocht hij de hoofdstedelijke academie. Hij bewoonde een zolderkamer in het ouderlijk huis en schilderde portretten, beelden van heiligen en kleine kruiswegen. Verkopen deed hij ongaarne. Hij was bevriend met Lieven Lazare, letterkundige, katholiek pamfletschrijver en hartstochtelijk pleitbezorger van Doxa’s werk: men leze Lazares autobiografische verhaal ‘Ploerten’, waarin hij spreekt van Johan Doxa als van een ‘uitverkoren wezen, hetwelk uit de vroomheid van gotische tijden onbeholpen te midden van de tartende ketterij der encyclopedisten gesmeten werd’. Na het huwelijk van Lazares dochter Vere met de telg van een zeer voorname Brusselse familie, ontwikkelde Doxa enige artistieke relaties in de hogere kringen, onder meer met de mondaine bordeelschilder en bar-artiest Florjan Pacôme, een geraffineerd-moderne plagiator van Félicien Rops, en met de volksgezinde beeldhouwer Simon Peter, bekend vanwege zijn vermeende aandeel in een anti-kapitalistische bomaanslag tijdens een nieuwjaarsfeest in de Muntschouwburg. Johan Doxa, de ‘gotieker’, zoals hij door Lazare steevast betiteld werd, onderscheidde zich in dit gezelschap voornamelijk door zijn volstrekte gebrek aan pretentie en zijn eenvoud van geest.
Doxa’s meesterstuk is het Portret van Julia. Julia was een naaister en Johans grote liefde. Van het door bloemen omkranste vrouwengelaat gaat een diffuse zinnelijkheid uit, volgens Lazare het bewijs dat Doxa was overvallen door de ‘mistige monsters der temptering’. Doxa leefde een tijdje in een mansarde in het huis op de Papenvest waar Julia samenwoonde met haar echtgenoot Firmien, politie-agent en duivenhouder. Daar nam zijn scheppingsdrang een hoge vlucht, onder meer in portretten van door bloemen omkranste baltsende duiven. Nadat Firmien op straat aan een beroerte was gestorven, trad Johan met Julia in het huwelijk, maar ook zij stierf spoedig. Op instigatie van Lazare verliet Doxa daarop het wereldse leven en ging hij in retraite in het franciscaner klooster in de Miniemenstraat, waar hij een blonde, rozige kleine Jezus schilderde, gezeten op een kussen van weidebloempjes, de ene hand rustend op een blauwe wereldbol, de andere zegenend in de lucht geheven. Het hangt thans links in het kerkje van het klooster, tegenover de preekstoel. Behalve aan de geschriften van Lazare en aan de paar van hem bekende schilderijen, ontleent Doxa zijn faam aan zijn geruchtmakende zelfmoord, in een taveerne nabij het Zuidstation, waar hij na een nachtelijk drinkgelag in deftig gezelschap beland was. Ten overstaan van zijn metgezellen schoot hij zich zonder enige opgaaf van redenen tegen het krieken van de dag een kogel door het hoofd.
- Herman Teirlinck, Het ivoren aapje, 1909; Johan Doxa, 1917
[Lemma uit Koen Brams, Encyclopedie van fictieve kunstenaars (Nijgh & Van Ditmar, 2000), © Rokus Hofstede]