Een gedachte-experiment. Probeert u zich eens voor te stellen hoe u het zou vinden wanneer ik als recensent van het mannelijk geslacht in deze kolommen zou bekennen dat er maar één ding op de wereld is dat me interesseert: vrouwen. Weet u het niet? Laten we dan maar eens de proef op de som nemen. Net als alle andere mannen denk ik de hele dag maar aan één ding: seks. Het schone geslacht is het enige waar ik echt nieuwsgierig naar ben, alle vrouwen die ik heb gekend en bekend (in bijbelse zin) interesseren me niet als individu maar alleen als manifestatie van het Eeuwig Vrouwelijke, ik geloof niet in liefde en trouw maar alleen in de Vrouw, de ene en ondeelbare Ander die zij voor mij is en altijd zal blijven. O lezeres van deze recensie, kon ik je maar in mijn armen sluiten!
En? Hoe voelt het? Ik had u graag willen choqueren, maar dat is me vast niet gelukt, want u wist van tevoren dat het maar een spelletje was. Heel anders zou het zijn als ik mijn bekentenis zou hebben uitgewerkt tot een roman van driehonderd bladzijden, uitgegeven in een oplage van 160 duizend stuks en met veel poeha aan de vrouw gebracht – want helaas kent Nederland geen 160 duizend lezende mannen, die hebben het immers veel te druk met andere dingen, vieze plaatjes op internet bekijken bijvoorbeeld, of andere postmoderne onderzoeksmethoden om door te dringen tot het diepste wezen van het vrouwelijk geslacht. Hoe dan ook, één ding is zeker: mijn bekentenisroman zou in de pers met de grond gelijk zijn gemaakt, en niet ten onrechte.
Goed, een ander gedachte-experiment dan. Probeert u zich nu eens voor te stellen hoe u het zou vinden om een roman van driehonderd bladzijden te lezen waarin een vrouw vertelt dat er maar één ding op de wereld is dat haar interesseert: mannen. Een echte literaire roman met alles erop en eraan: een treffende, aan een liedje ontleende titel, een diepzinnig poëtisch motto, een fris eigentijds aandoende losse opzet, een bij vlagen sprankelende stijl, leuke woordspelingen, een vleugje ironie, een indrukwekkende hoeveelheid al dan niet expliciete verwijzingen naar tal van bekende dichters en denkers, een flink aantal goed citeerbare levenswijsheden, een paar diep doorvoelde gedichten en een daverende slotzin waarin de titel nog eens wordt herhaald, om het effect te versterken en het boek een kunstige circulaire constructie te geven.
U twijfelt waarschijnlijk. U denkt: als het inderdaad zo’n goed geschreven boek is, kan het misschien best de moeite van het lezen waard zijn. Nou, dan hebt u geluk, als u Frans kunt lezen tenminste, want het boek bestaat al, het heet Dans ces bras-là, de schrijfster heet Camille Laurens en ze won er onlangs de belangrijke Prix Femina mee. In tegenstelling tot wat de naam lijkt te suggereren is dat overigens níet de prijs voor het beste boek over vrouwen, voor vrouwen of van een vrouwelijke auteur, maar gewoon een algemene literaire prijs, net als de Prix Goncourt, Prix Médicis en de Prix Renaudot. Wel bestaat de jury volledig uit vrouwen, en de doelstelling mag er ook wezen: ‘Het bevorderen van de letteren en van de collegialiteit tussen vrouwelijke letterkundigen.’
Dans ces bras-là (‘In die armen’) is in Frankrijk zeer positief ontvangen, en ook de recensente van onze eigen NRC kon het boek zeer waarderen. Persoonlijk vond ik het een van de meest afstotelijke boeken die ik in lange tijd heb gelezen. Ik weet het, ik kan me als man natuurlijk niet verplaatsen in het vrouwelijke perspectief, diep in mijn hart voel ik me aangevallen door wat de schrijfster te berde brengt over mannen, dus een objectief oordeel valt van mij niet te verwachten. Bij dat soort onweerlegbare tegenwerpingen heb ik me dan ook bij voorbaat al neergelegd. Mea culpa. Wat niet wegneemt dat Laurens’ roman een staaltje edelkitsch van het zuiverste water is. En wel hierom.
Alles staat of valt met de vraag hoe ironisch we het boek moeten lezen. De ik-vertelster, een vrouw die ongetwijfeld niet toevallig Camille heet en schrijfster is, werkt aan een nieuw boek, waarin ze haar liefde voor mannen wil verwoorden. Alle mannen die ze heeft gekend en bekend (de bijbelse woordspeling is van haar, in het Frans is het één en hetzelfde woord: connaître) moeten de revue passeren. Met haar eigen man wil het ondertussen niet meer zo vlotten, en bovendien heeft ze ‘hem’ ontmoet: de Grote Liefde Op Het Eerste Gezicht. Hij blijkt psychoanalyticus te zijn, gespecialiseerd in relatietherapie, en ze besluit bij hem in analyse te gaan en hem te verleiden, niet zoals te doen gebruikelijk door alle belangrijke dingen te verzwijgen, maar juist door alles te zeggen.
Dat is een sterk gegeven. En het wordt vakkundig ironisch uitgewerkt: je weet nooit helemaal zeker of de clichés en pseudo-diepzinnigheden die Camille tegen haar analyticus uitkraamt serieus zijn of deel uitmaken van de verleidingsstrategie. Aan het eind, wanneer ze hem alles verteld heeft (inclusief de obligate incestervaring) en hem uitdaagt om de hare te worden, blijkt bovendien natuurlijk dat de goede man helemaal niet zo ideaal is, maar gewoon een ordinaire sterveling zoals u en ik. Kortom: met die kant van het boek zit het wel goed.
Maar dan de andere kant, de kant van de intelligente schrijfster die Roland Barthes en Jacques Lacan heeft gelezen en dat zal laten weten ook. Het is het eeuwige verschil tussen oorspronkelijke geesten en epigonen: de eersten verbluffen je door hun zoekende denken en hun eigenzinnigheid, de tweeden willen alleen bewijzen dat ze het gezag van de meester waardig zijn en maken van het zoekende denken een versteende waarheid. Camille Laurens behoort tot die laatste categorie. Alles wat ik in de eerste alinea als gedachte-experiment over de vrouw als Absolute Ander zei, zegt zij over de man, en nog veel meer van dat fraais uit allerlei oude dozen.
Heeft Lacan het over le manque, het gemis? De vertelster laat al op de eerste bladzijde weten dat ze haar zojuist voor het eerst ontmoete nieuwe vlam ‘mist’, en in het laatste hoofdstukje over de psychoanalyticus wordt dat nog eens netjes uitgelegd: ‘De vrouw is het lichaam van de man, de man is het lichaam van de vrouw. We zijn allebei voor elkaar wat ons in leven houdt. Kom, ik mis u…’ Nog zo’n mooie: ‘J’ai un trou’, zegt de vertelster wanneer ze zich iets niet herinnert. Dat betekent in het Frans gewoon dat ze een gat in haar geheugen heeft, maar de goede lezer snapt natuurlijk meteen dat het haar eigenlijk te doen is om een heel ander gat: dat van haar vrouwelijkheid. En zo gaat het steeds: Laurens laat geen enkele kans op een suggestieve woordspeling of toespeling onbenut, en uiteraard worden ook de namen van de personages voorbeeldig geduid.
En verder? Verder krijgen we te horen dat alle mensen broeders zijn maar geen zusters, dat je door naar Bach te luisteren vergeet dat God niet bestaat, dat vader niet voor iedereen vader is maar voor anderen een kennis, een vriend, een geliefde of een echtgenoot, dat alle mannen denkbeeldig zijn, dat alle vrouwen een kind willen, ook degenen die het niet willen, dat alle leerlingen samen één collectieve jongeman vormen, ‘de leerling’ genaamd, dat de vertelster liever wil dat mannen haar ogen lezen dan haar boeken, dat seks een poging is om het andere geslacht te leren kennen, dat de ideale man eigenlijk een vrouw is, dat twee onbekende momenten ons altijd bezighouden: ons begin en ons eind.
Daarom dus. Edelkitsch. Maar gelukkig is er één troost: in de laatste zin mogen wij mannen ons in de armen van de schrijfster werpen. In die arme armen.
- Camille Laurens, Dans ces bras-là. P.O.L., 2000.
[de Volkskrant, 15 december 2000, © Martin de Haan]