[…] De adelaar is een vogel die aan Jupiter is gewijd sinds de dag dat er als gunstig voorteken een adelaar verscheen toen die god de auguren van het eiland Naxos had geraadpleegd over de afloop van de oorlog die hij ging voeren tegen de titanen. Men zegt ook dat de adelaar hem als kind ambrozijn bracht, en dat de god hem later als beloning voor zijn toewijding tussen de sterren plaatste. Op afbeeldingen van Jupiter zien we de adelaar nu eens aan de voeten van de god, dan weer aan zijn zijde, en bijna altijd draagt hij de bliksem in zijn klauwen. Het is zeer waarschijnlijk dat dit fabeltje op niets anders is gebaseerd dan op de waarneming dat de adelaar in zijn vlucht graag de allerhoogste wolken opzoekt en zich thuisvoelt in de luchtlaag van de donder. Dat volstond om hem te koppelen aan de god van hemel en lucht en hem de bliksem te laten dragen. Als het om de verering van hun goden ging, hadden de heidenen weinig aansporing nodig: het bijgeloof verzint liever de meest bizarre en vage waanideeën dan pas op de plaats te moeten maken. Door de lichtgelovigheid van het volk raken die waanideeën vervolgens langzamerhand ingeburgerd. En wee degene die, zonder door God te zijn geroepen tot het verheven en gevaarlijke ambt van missionaris, zo weinig op zijn rust gesteld is en de mensen zo slecht kent dat hij hun opvoeding op zich wil nemen. Als je een lichtstraal laat vallen in een uilennest, is het enige wat je bereikt dat de uilen verblind worden en beginnen te krijsen. Gelukkig het volk dat van de godsdienst enkel ware, sublieme en heilige dingen hoeft te geloven en enkel goede daden hoeft na te bootsen. Zo’n godsdienst is de onze, waarin de filosoof enkel zijn verstand hoeft te volgen om bij het altaar uit te komen.
[Diderot, Encyclopédie, artikel ‘Aigle’, verschenen in Cyrille Offermans (ed), Het licht der rede: de Verlichting in brieven, essays en verhalen. Amsterdam: Contact, oktober 2000. Vertaling © Martin de Haan.]