Er was een tijd dat het begrip ‘moderne Franse literatuur’ in Nederland min of meer synoniem was met ‘existentialisme’. Tot in de jaren tachtig bepaalden de boeken van Sartre en Camus, de cafés van Saint-Germain-des-Prés en de chansons van Juliette Gréco het beeld dat wij van het Parijse literaire wereldje hadden, en het moet gezegd: een dergelijke combinatie van bruisend leven en intellectuele bedrijvigheid kan niet anders dan tot de verbeelding spreken.
Een van de meest kleurrijke figuren binnen dat woelige wereldje was Boris Vian, een geflipte ingenieur die zo ongeveer op alle fronten van het naoorlogse culturele leven actief was: als jazztrompettist, muziekrecensent, zanger, liedjesschrijver, dramaturg, dichter, scenarist, schilder, journalist, vertaler en romancier. Aanvankelijk beperkte zijn bekendheid zich tot de Parijse uitgaanswereld, maar in 1946 publiceerde hij een roman die hem wereldberoemd en heel wat rijker zou maken: J’irai cracher sur vos tombes (vertaald als Ik zal spuwen op jullie graf).
De aanleiding tot het schrijven van de roman was heel banaal. De broer van een jazzvriend was een uitgeverij begonnen en vroeg Vian of hij, als liefhebber van de suspense novel die destijds opgang maakte, niet toevallig een goed Amerikaans boek kende dat een gooi zou kunnen doen naar het bestsellerdom, liefst met veel seks en geweld erin (er is niets nieuws onder de zon). Vian zag zijn kans schoon en schreef in twee weken zelf een boek dat aan het profiel beantwoordde. Het verscheen onder de jazzy auteursnaam Vernon Sullivan, met de vermelding: ‘vertaald uit het Amerikaans door Boris Vian’.
In het voorwoord wordt Vernon Sullivan door zijn vertaler Vian getypeerd als een zwarte die zoals zovelen bij een volkstelling als blanke is geregistreerd, maar zich in hart en nieren nog altijd zwart voelt. Het is meteen het centrale thema van de roman, die gaat over een zogenaamde ‘witte neger’ die door niemand als zwarte wordt herkend en de rassendiscriminatie daardoor des te nijpender ervaart. Sullivan, die zijn manuscript in Amerika nergens kwijt kon, verzet zich tegen het beeld van de ‘goede zwarte’ dat in de literatuur overheerst. Met zijn roman wil hij laten zien dat zwarten even ‘hard’ kunnen zijn als blanken.
Inderdaad is J’irai cracher sur vos tombes een meedogenloos boek, geheel anders van toon dan de romans die Vian onder zijn eigen naam zou publiceren, met als bekendste L’Écume des jours (Het schuim der dagen, 1947). Die wemelen van de verbale buitelingen, poëtische beelden en absurdistische grappen, terwijl Sullivan een kil, zakelijk proza schrijft. De grote kracht van het boek is gelegen in het verraderlijke vertelperspectief: we worden gedwongen in de huid van de hoofdpersoon te kruipen en met hem steeds verder weg te zinken in seks en geweld.
Aanvankelijk heerst er slechts een onbestemde dreiging: de hoofdpersoon, Lee Anderson, blijkt zijn woonplaats te zijn ontvlucht om een onbekende reden, die iets met een ‘jochie’ te maken heeft. Geleidelijk aan wordt de voorgeschiedenis duidelijk: het ‘jochie’ is Lee’s jongere broer, die door blanken is vermoord omdat hij een relatie met een blank meisje had. Pas tegen het einde van het boek blijkt Lee’s hele gedrag door wraakgevoelens te zijn gedicteerd: na met talloze blanke meisjes de liefde te hebben bedreven ontmoet hij twee mooie, steenrijke zusjes die als verpersoonlijking van het blanke ras kunnen worden gezien. Hij verleidt ze en vermoordt ze op gruwelijke wijze.
Het is duidelijk dat J’irai cracher sur vos tombes alle elementen bevatte om tot een schandaalsucces uit te groeien. Dat gebeurde inderdaad, maar pas nadat twee toevallige omstandigheden de aandacht op het boek hadden gevestigd. Het ‘Cartel d’action sociale et morale’ klaagde in februari 1947 na Henry Miller ook de volkomen onbekende Vernon Sullivan aan wegens pornografie, en een lezer die zijn maîtresse had vermoord, had het boek opengeslagen op het nachtkastje achtergelaten: betere reclame kan een uitgever zich niet wensen.
Terwijl zijn boek uitgroeide tot de grote bestseller van 1947 werd Vian van strafvervolging ontslagen, opnieuw aangeklaagd, veroordeeld tot een grote geldboete en ten slotte, in 1949, weer van vervolging ontslagen. Het boek zelf werd uiteindelijk verboden (pas in 1973 zou er weer een legale uitgave verschijnen). In de tussentijd vertaalde Vian, die de ware identiteit van Vernon Sullivan inmiddels had moeten onthullen, het boek samen met een Amerikaanse vriend in het Engels (I Shall Spitt on Your Graves, 1948), hij maakte een toneelbewerking en tekende een contract voor de verfilming.
Door technische tegenslagen en afgewezen scenario’s duurde het tot 1959 tot de film er ook werkelijk kwam. Het uiteindelijke resultaat had met de oorspronkelijke roman weinig meer te maken (Vian was zijn rechten op de titel inmiddels kwijt), en het is ironisch dat juist die film de auteur zo populair heeft gemaakt bij de protestgeneratie van 1968.
Maar het lot had nog een macabere verrassing voor de makers in petto. Tijdens de eerste proefvoorstelling, op 23 juni 1959, overleed Boris Vian op 39-jarige leeftijd aan longoedeem. Het had een grap uit een van zijn romans kunnen zijn.
[de Volkskrant, 11 juni 1999, © Martin de Haan]