web analytics

De schrijver als exorcist

‘Ik ben anders dan de anderen!’ De noodkreet van een kind dat zich buitengesloten ziet, de oorsprong van een schrijversroeping, de kern van een imposant literair oeuvre. André Gide (1869-1951) tast in zijn werk voortdurend de grenzen van zijn eigen identiteit af, stelt zich onophoudelijk die ene vraag: wat maakt mij tot de persoon die ik ben?

Ikzelf, luidt het paradoxale antwoord. Er zijn maar weinig schrijvers op wie de ondertitel van Nietzsches zelfstudie Ecce homo, ‘Hoe je wordt wat je bent’, beter van toepassing is dan op Gide. Worden wat je bent, dat betekent: je eigen verborgen kanten leren kennen en accepteren, niet toegeven aan de dwang van moraal en maatschappij, volledige
oprechtheid tegenover jezelf nastreven.

In Gides geval hield het vooral in dat hij steeds openlijker ging uitkomen voor zijn homofiele en pedofiele geneigdheid, die hij met zijn streng protestantse opvoeding ook voor zichzelf pas in 1894, na lange gesprekken met Oscar Wilde in Noord-Afrika, wilde toegeven – wat hem er overigens niet van weerhield het jaar daarop in het huwelijk
te treden met zijn verafgode nicht Madeleine Rondeaux.

Gide heeft veel over zijn geleidelijke zelfontdekking geschreven, bijvoorbeeld in zijn beroemde dagboeken, verschenen in twee dikke Pléiade-delen, en in de autobiografie Als de graankorrel sterft (1926). Ook zijn fictionele werk is ervan doordrongen, maar op een andere manier dan de oppervlakkige lezers graag wilden geloven.

In een brief aan de recensent Robert Scheffer schrijft hij over zijn roman De immoralist:

De ik-vorm zal alleen de imbecielen op het verkeerde spoor zetten die je erop moet wijzen dat René weliswaar iets van Chateaubriand heeft, maar dat niet de hele persoon Chateaubriand in Rene besloten zit. […] Het spreekt vanzelf dat er een kiem van Michel in mij huist, maar het is net als met de tegengestelde driften die Pascal zo goed beschrijft, die elkaar in evenwicht houden omdat je alleen ten koste van de ene drift kunt toegeven aan de andere. Hoeveel kiemen hebben we niet in ons die alleen in onze boeken zullen ontspruiten!

Personages zijn voor Gide geen uit het leven gegrepen en in de kooi van de taal geperste medemensen, het zijn verbeeldingen van zijn eigen niet-gerealiseerde mogelijkheden, spoken die alleen kunnen worden uitgebannen door ze te beschrijven en te analyseren.

Een van die spoken heet Michel. Hij is de hoofdpersoon en verteller van De immoralist (1902), en het is inderdaad niet moeilijk bepaalde trekken van zijn geestelijke vader in hem te herkennen. Autobiografisch in de gebruikelijke zin des woords is het boek echter niet, want juist de immoraliteit waarin Michel langzaam wegzinkt, is een verleiding waaraan Gide zelf nooit heeft toegegeven, althans niet volledig – ongetwijfeld omdat dat ten koste zou gaan van andere neigingen, die hij in andere werken verbeeldt. Dat verklaart misschien hoe hij al aan het begin van zijn schrijversloopbaan een beeld van zijn hele oeuvre voor ogen kon hebben: hij hoefde ‘alleen maar’ de verschillende aspecten van zijn eigen persoonlijkheid af te werken.

Michels ontwikkeling is ook voor de moderne lezer nog behoorlijk choquerend. Het begint allemaal wanneer hij op huwelijksreis in Noord-Afrika tbc krijgt. Door de goede zorgen van zijn vrouw Marceline herstelt hij, maar het is alsof hij een nieuwe mens is geworden: hij hunkert naar een ander, louter zintuiglijk leven, dat niet wordt beheerst door de abstracte morele categorieën van goed en kwaad, maar door de impulsen van het lichaam. Een oude vriend spoort hem verder aan op die weg, en hoewel hij steeds meer van Marceline is gaan houden, laat hij haar volledig aan haar lot over, wanneer zij op haar beurt tbc krijgt – ze sterft eraan, terwijl hij met een andere vrouw het bed deelt. Zij: ‘Ik begrijp jouw doctrine heel goed. Die mag dan misschien mooi zijn, maar ze vernietigt de zwakkeren.’ Hij: ‘Dat moet ook.’

In het voorwoord zegt Gide dat hij het boek noch als een beschuldiging tegen Michel, noch als een apologie heeft willen schrijven, en voor een publiek dat in de literatuur vooral de bevestiging van zijn eigen waarden of domweg vermaak op niveau zoekt, is dat natuurlijk een grof schandaal. Ook de hoeders van de kant-en-klare moraal voelden zich uiteraard bedreigd. ‘Een duister pogen zonder uitkomst’, noemde de katholieke Boekengids het werk in 1949, en derhalve: ‘verboden lectuur’. De Kerk plaatste Gides gehele oeuvre in 1952 op de Index, in navolging overigens van de stalinistische Sovjet-Unie en Hitler-Duitsland – voorwaar een hoogstaand gezelschap om in te verkeren.

Als gedreven denker en voeler die openlijk voor zijn vaak omstreden mening uitkwam, heeft Andre Gide een belangrijke rol gespeeld in het culturele leven van zijn tijd. Hij richtte verschillende tijdschriften op, stond mede aan de basis van de huidige uitgeverij Gallimard en steunde vele onbekende jonge schrijvers. Zelf is hij in zijn schrijfstijl misschien altijd een beetje een negentiende-eeuwer gebleven, maar meer dan enige generatiegenoot – afgezien van Marcel Proust, wiens genie hij aanvankelijk jammerlijk miskende – heeft hij de Franse roman op het spoor van de twintigste eeuw gezet. En hoezeer sommigen zich ook inspannen om haar tot stilstand te brengen en in de loods van de morele, esthetische en commerciële correctheid te bergen, de locomotief der onvooringenomenheid dendert nog altijd voort.

  • André Gide, De immoralist

[de Volkskrant, 10 september 1999, © Martin de Haan]