‘Chocolocola, ça c’est du bon tabac’, mompelde de Meester, en liet de sigaar van zijn linker naar zijn rechter mondhoek rollen. De bolknak hing schuin naar beneden en schommelde vervaarlijk heen en weer, alsof de Meester er de stukken mee wilde aanwijzen en alvast zijn strategie uitstippelde. Goddank was hij vergeten het ding aan te steken. Sigarenrook heb ik nooit kunnen verdragen.
De Meester schoof mijn biljet van vijftig frank half onder het bord, naast het zijne, en tuurde me een poosje aan vanachter het bolwerk van zijn buik. Zijn ogen waren bloeddoorlopen. Toen deed hij zijn eerste zet: behoedzaam schoof hij de witte e-pion twee velden naar voren. Ik deed hetzelfde met de zwarte, daarop pakte hij razendsnel zijn f-pion en liet die met een harde klap naast de e-pion neerkomen. Tijd om de klok in te drukken had hij me niet gegund.
Koningsgambiet. Ik slikte. Allgaiervariant. Wit offert op de zesde zet zijn paard op f7, de zwarte koning zoekt op g7 een goed heenkomen. Steinitz-Zukertort, Wenen 1882. Zwart offert op de 18e zet zijn dame en wint in het eindspel. Aan de omringende tafeltjes was men opgehouden met spelen. Achter mij voelde ik hoe er blikken op ons bord werden gericht. Enkele stamgasten hadden zich naast de Meester opgesteld en keken mij onderzoekend aan, alsof ze van mijn gezicht mijn speelsterkte probeerden af te lezen.
‘Chocolocolo, ça c’est un bon morceau.’ ‘Allez, allez, maître, ferme ta zotte smoel!’ riep een baardige grijsaard die zich onder de omstanders mengde. ‘Ge zijt nen dikkenek. Dizze kerel gaat u gaan leren schaken.’ ‘Dizze kerel is geen kerel maar een kaaskop. Ik ga hem in de meel gaan rollen als een paling.’ ‘Ne babbel pas comme ça, maître’, riep de grijsaard weer, ‘fais attention à ton roi!‘. De Meester grijnsde, nam de sigaar uit zijn mond, keurde die een ogenblik en beet er toen de spits af. Met bolle wangen begon hij traag te kauwen.
De Meester van Etterbeek stond algemeen bekend als de ongekroonde koning van het caféschaak. Met zijn kogelronde hoofd en zijn eeuwige sigaar troonde hij dag in dag uit aan hetzelfde marmeren tafeltje van de Greenwich. Hij kon snelschaken als geen ander, maar speelde alleen om geld. Na wederzijdse inleg van vijftig frank nam hij het op tegen elke gegadigde. Schaken vormde een niet onaardige aanvulling op zijn ambtenarenpensioen.
De Greenwich Taveerne, pleisterplaats voor bejaarde alcoholisten, lanterfantende kantoorklerken en gesjeesde intellectuelen, was een laatnegentiende-eeuwse brasserie, gelegen in een achterafstraatje op een kasseiworp van de Beurs. In tegenstelling tot opzichtiger Art Nouveau-café’s als de Cirio en de Falstaff, had het nog geen furore gemaakt bij de jonge opwaarts mobiele stadsbevolking. Als je de taveerne betrad bekroop je een moment lang het gevoel in een vooroorlogse stationswachtkamer te zijn beland – derde klasse, dat wel. Het hoge, door tabakswalmen gefilterde tl-licht, de granieten vloer, de haast plechtige stilte die doorgaans heerste in de zaal, het had allemaal niets van de gewatteerde, geruststellende intimiteit van een interieur. Hier werd je omhuld door een anonimiteit van hoger orde; hier kon je je onopgemerkt, met een gerust hart oud laten worden. Hier heersten de schakers. Met vette kragen of gesteven boorden, met bretels of afzakkende broeken, elke dag van de week, jaar in jaar uit, dezelfde doorleefde lichamen, hetzelfde vlottende gezelschap van speelzieke pintenpakkers en theeleuten, meestal mannen maar ook een enkele hoogbejaarde dame, die tegen haar mannelijke tegenspelers onophoudelijk verontschuldigingen prevelde, als ze verloor en ook als ze won. De spelers werden steevast omringd door een galerie van ‘kibitzers’, het wisselende amalgaam van zwijgende bewonderaars en betweters. Heel sporadisch werd het gerikketik van verschoven stukken en ingedrukte klokken onderbroken door uitroepen van verbouwereerdheid of weerzin over offers of blunders, door een korte fel oplaaiende ruzie over een al dan niet aangeraakt stuk, door het gerinkel van de antiquarische kassa. Achter de verhoging van een diepbruine toog troonde de uitbater van het etablissement, een norse, morsige Griek, die iedere nieuwkomer monsterde alsof hij wilde taxeren hoe groot de kans was dat deze er zonder te betalen tussenuit zou knijpen. Groepjes mannen uit Oost – en Zuid-Europa bezetten achter in de zaal hun vaste tafeltjes, waar ze kaartten of triktrak speelden. Tegen de bankjes langs de wand zat een enkeling zwijgend achter zijn glas bier in het donker van de straat te staren.
Het was in de tijd dat mijn adolescente liefde voor het schaakspel ziekelijke vormen begon aan te nemen. Iedere zaterdag nam ik de tram naar de binnenstad en begon ik aan een vaste rondgang langs bouquinistes. Algauw wist ik in talloze schemerige tweedehandsboekhandels feilloos de weg te vinden naar de plank met schaakboeken, en zag ik in een oogopslag of er sinds de vorige week nog nieuwe aanwinsten te bezichtigen waren. Mijn grootste hartstocht gold negentiende-eeuwse partijenverzamelingen, van de hand van auteurs als Rivière of Dufresne, boeken met een donker kaft en een weeïg-zoete geur. Tijd om de boeken die ik aanschafte ook werkelijk te bestuderen nam ik niet. Ik bladerde ze door en liet mijn oog over de stellingen glijden, soms las ik de tussengevoegde commentaren. Het ging me om het sensuele plezier van het verdwalen in die sprookjestuin van varianten, dameoffers met drie uiroeptekens, stereotype koningsaanvallen, raadselachtig stille paardzetten en aangekondigde matwendingen. Het ging mij om die parallele schaduwwereld van vergeten helden, dat gesloten universum waar ik niemand rekenschap verschuldigd was. Of louter om de liefde van de loper voor c4. Als ik een heel enkele keer partijen naspeelde, deed ik dat niet om ze te analyseren. Ik onderging ze. Op een dag, toen ik op de tram stond te wachten, zag ik dat Zukertort in de vierde partij van zijn match tegen Steinitz een wel heel doorzichtige winst had laten liggen, die de partij met tien zetten zou hebben bekort. Maar van de illusie dat ik zelf ooit een sterk speler zou worden was ik toen al genezen.
Tijdens mijn rondgang langs de antiquariaten daalde ik steeds dieper af in de benedenstad. In de Greenwich bestelde ik een thee-citroen. Uren kon ik staan kijken naar de schakende stamgasten, tot ik te moe was om nog te staan. Een heel enkele maal waagde ik het om een andere eenling aan te spreken voor een partijtje. Dan werd er schutterig met het hoofd geschud of gewezen naar een aan de gang zijnde partij. Haast niemand in de schaakenclave beschouwde deze langharige stuntel als een waardig tegenstander.
Die zaterdag zag ik mijn kans schoon. Ik had de enige schaker in de Greenwich uitgedaagd die mijn voorstel niet kon afslaan. Maar ik had ook de enige schaker getroffen die over tactieken beschikte waartegen zelfs Zukertort machteloos was geweest.
En toen speelde hij pion h5, Steinitz dame d3… Als ik nu mijn dame offer op h2 volgt op g4 een paardschaak. Koning g1, loper d4… Wat deed Zukertort? Koning g3, wit dreigt op de e-lijn binnen te vallen, Steinitz weet ook raad met offercombinaties, tegen Tsjigorin, Havana 1892… Misschien gewoon pion h4 schaak? Of toren g8? Of loper…
Ik had minder dan een minuut bedenktijd over. Op het moment dat ik mijn hand optilde om mijn dame te grijpen boog de Meester naar voren en keek me met zijn bloeddoorlopen ogen aan. Toen nam hij zijn sigaar tussen zijn vingers en spuwde met een diep gorgelend geluid een mondvol bruinig drab over het bord. Een vette klodder raakte de zwarte dame voluit en streek neer tussen c7 en d7.
‘Vlag!’. De Meester griste de twee bankbiljetten onder het bord vandaan en liet ze in zijn binnenzak verdwijnen.
‘Ge zijt de sigaar, hè jong’, grinnikte de baard. Ik had me verschanst achter een tafeltje langs de wand en klampte me vast aan een kop koudgeworden thee. Hij schudde zijn hoofd. ‘Tout le monde se fait avoir par le maître.’ Hij bestelde twee Maes en begon, om mij op te monteren, omstandig te vertellen over hoe hij ooit, in de Tweede Wereldoorlog, in Finland, bij dertig graden onder nul, schnaps had gedronken terwijl hij zat op het boven het ijs uitstekende hoofd van een Russische partizaan. Of iets van dien aard. Ik luisterde maar half. Zukertort had sneller kunnen winnen.
[Ongepubliceerd, 1992. © Rokus Hofstede]
[Postscriptum 2010: In de Greenwich kunnen schaakliefhebbers zich niet meer met een gerust hart oud laten worden. In 2009 werden door de nieuwe eigenaars eerst de prijzen van de consumpties verdubbeld, vervolgens werden de schakers weggebonjourd. Die verzamelen zich nu in de nabijgelegen Sint-Gorikshallen.]