[…]
wat ikzelf, Georges Perec, hier ben komen uitzoeken,
heeft te maken met ontheemding, verstrooiing, diaspora.
Ellis Island is voor mij bij uitstek de plaats van de ballingschap,
dat wil zeggen
de plaats van de afwezigheid van plaats, de niet-plaats, het
nergens.
juist in die zin word ik door deze beelden geraakt,
geboeid, aangesproken
alsof de zoektocht naar mijn identiteit
vereist dat ik me deze vergaarplaats eigen maak
deze dump waar overwerkte ambtenaren
Amerikanen doopten bij bootladingen tegelijk.
wat voor mij hier te vinden is
zijn geenszins bakens, wortels of sporen,
maar het tegendeel ervan: iets vormeloos,
wat amper onder woorden te brengen is,
iets wat ik afsluiting kan noemen, of afscheuring, of afgesneden zijn,
en wat voor mij op een heel innige, heel ondoorgrondelijke manier
verbonden is met het feit dat ik Joods ben

ik weet niet precies wat dat is, Joods zijn
wat het me doet dat ik Joods ben
het is iets vanzelfsprekends, als je wilt, maar dan wel een
weinigzeggende
vanzelfsprekendheid, die me nergens aan bindt;
het is geen teken dat ik ergens bij hoor,
het is niet verbonden met een geloof, een religie, een
leefwijze, een folklore, een taal;
misschien is het eerder een stilte, een afwezigheid, een vraag,
een in twijfel getrokken worden, een aarzeling, een onbehagen:
een onbehaaglijke zekerheid,
waarachter zich een andere zekerheid aftekent
die abstract, zwaar en onverdraaglijk is:
de zekerheid dat ik gelabeld ben als Jood,
als Jood en daardoor als slachtoffer,
en dat ik het leven uitsluitend aan het toeval en aan ballingschap dank
ik had, net als naaste of verre neven, geboren kunnen worden
in Haifa, Baltimore of Vancouver,
ik had Argentijns, Australisch, Engels of
Zweeds geweest kunnen zijn
maar in de schier onuitputtelijke waaier van
mogelijkheden
was één ding mij nadrukkelijk ontzegd:
geboren te worden in het land van mijn voorouders,
in Lubartów of Warschau,
en er op te groeien in het duurzame verband van een traditie,
een taal en een gemeenschap.… > Lees verder