‘Als je ziet hoe ik met vertalen bezig ben – dat is verschrikkelijk, zoveel als je kunt variëren. Vertalen is zo moeilijk omdat de taal zo oneindig veel mogelijkheden heeft. Ik heb lang geleden Tom van Deel wel eens horen zeggen dat een echt goede vertaler altijd in één keer het juiste woord koos. Hij lijkt wel gek, dacht ik toen. Een vertaler is als een schaker, die moet juist altijd heel lang nadenken.’
De op 4 maart jl. overleden grande dame Thérèse Cornips (1926-2016) heeft haar lange leven grotendeels gewijd aan de oneindige mogelijkheden van de taal. In haar jonge jaren was ze ‘gemankeerd artiest’ en daarnaast vriendin en ‘tuttelares’ van de dichter Chris van Geel (haar eigen woorden, zoals ze die liet optekenen in het portret dat Guus Middag onlangs van haar publiceerde, In een bevroren jas met een geleend tientje – herinneringen van Thérèse Cornips, Van Oorschot, 2015), maar begin jaren 60 ontdekte Cornips het literair vertalen. Aanvankelijk beoefende ze die stiel als generaliste, met onder meer vertalingen van Capote en Abe uit het Engels, Hesse en Goethe uit het Duits en Leduc en Renard uit het Frans (haar veelgeprezen vertaling van Renards Poil de carotte, Peenhaar, is nog deze winter bij Meulenhoff met steun van Schwob herdrukt).
Vanaf halverwege de jaren ’70 was Cornips de vertaalster van één auteur: Marcel Proust; aan hem en aan zijn beroemde romancyclus wijdde ze de daaropvolgende veertig jaar van haar leven. En met succes: voor haar vertaling van À la recherche du temps perdu, verschenen tussen 1976 en 2009 bij De Bezige Bij, oogstte ze her en der veel lof en werd ze in 1999 bekroond met de Martinus Nijhoffprijs. Eigenzinnig, zo kan Cornips’ stijl van vertalen misschien het best worden gekarakteriseerd; de rijkdom van haar woordenschat was fenomenaal. In haar pogingen om de lezer naar Proust toe te brengen, legde ze een voorkeur voor archaïserend en Frans getint Nederlands aan den dag, die ze zag als inherent aan haar missie om zo trouw mogelijk te zijn aan Proust. Ik weet nog goed dat ze in de jaren ’80 een lezing gaf op Crea, het cultureel studentencentrum van de Universiteit van Amsterdam, en de toehoorders striemde met de uitspraak: ‘Nóóit en nergens een punt zetten waar Proust die niet ook zet!’
Cornips heeft de Recherche integraal vertaald, afgezien van een paar honderd bladzijden uit het tweede deel, À l’ombre des jeunes filles en fleurs, die al in de jaren ’70 waren vertaald door Nico Lijsen. Dat ze haar versie van dat tweede deel ondanks haar tomeloze geduld, moed en doorzettingsvermogen niet heeft kunnen voltooien, zal haar zeker hebben verdroten. Meer nog zal ze te lijden hebben gehad onder de verschijning, bij Atheaeum-Polak & van Gennep, van de nieuwe vertaling van het eerste deel, getiteld Swanns kant op, door Martin de Haan en mijzelf. Ze is daar in het door Middag opgetekende portret expliciet over: ‘Het enige waarin ik dacht te zijn geslaagd in mijn leven, het vertalen, is nu ook al onder vuur komen te liggen. Aan het eind van mijn loopbaan word ik nog verguisd ook.’ Cornips vertelt in het portret van Middag dat ze ‘zo razend’ werd bij het lezen van een stukje waarin ondergetekende het waagde te pleiten voor een minder woordelijke, zinnelijker vertaling van Proust, ‘dat ik op het punt stond hem op te bellen om hem te zeggen dat ik verdomd goed de zinnelijke kant van Proust kende.’ Sterker nog, dat is ook gebeurd. Eind 2003 ging op een zondagavond om negen uur de telefoon in mijn woonplaats Brussel. Voordat de hoorn meteen weer op de haak werd gegooid, hoorde ik een vrouwenstem: ‘Met Thérèse Cornips! Van dat soort schimpscheuten ben ik niet gediend!’
Nu ze is overleden, kan ik alleen maar zeggen hoe jammer het is dat ze het bestaan van onze nieuwe vertaling als verguizing heeft opgevat. Vertalingen zijn interpretaties, visies op een origineel, en wij hebben altijd grote bewondering voor de hare gehad – ik heb zelfs het wikipedialemma over Cornips aangemaakt. Dat we op grond van onze eigen ervaring met de Franse tekst een andere, modernere Nederlandse Proust hebben willen neerzetten, doet aan de waarde van haar interpretatie helemaal niets af. Glenn Gould had een erg markante Bach-interpretatie, die veel ruimte liet voor alternatieve visies. Dat is geen concurrentiestrijd, maar een verrijking: de winnaar is Bach. En Proust.
Wijzelf gaan ook verder met de vertaling van de Recherche. Thérèse Cornips zal nog vele jaren een grote rol in ons leven blijven spelen. Als sparringpartner en als voorbeeld.