‘Het is geen bitterheid en ook geen nijd, het gevoel dat mij de laatste jaren soms bekruipt: dat er in elk succes iets ordinairs zit dat onze kleingeestigheid streelt,’ zo staat vandaag te lezen op Maximen.nl. De uitspraak is van Jan Zabrana (1931-1984), een Tsjechische vertaler uit het Russisch en het Engels, van wiens dagboek Patrik Ourednik (de onvolprezen auteur van Europeana) in 2005 een selectie in het Frans vertaalde onder de titel Toute une vie. Zabrana’s wrede, grappige, vaak wanhopige observaties over de lijdensweg die hij als vertaler onder het communisme moest afleggen, doen me weer beseffen hoe bevoorrecht wij – Nederlanders, Nederlandse vertalers – ondanks alles nog altijd zijn.
Het maxime van Zabrana doet me ook terugdenken aan de prijsuitreiking, anderhalve week geleden, van de Europese Literatuurprijs aan de Franse romancière Marie NDiaye en haar vertaalster Jeanne Holierhoek. Die uitreiking, tijdens de openingsavond van Manuscripta, in de Grote Zaal van de Amsterdamse Westergasfabriek, was een feestelijk en ook ietwat mondain gebeuren, met een veelkoppig publiek en nerveuze floormanagers die alles in goede banen moesten leiden. In haar welkomstwoord benadrukte presentatrice Margot Dijkgraaf het innovatieve karakter van de prijs, die, voor het eerst in de lage landen, zowel aan een auteur als aan een vertaler werd uitgereikt; vertalers vormen immers een ‘onmisbare schakel’, zij zijn de ‘passeurs’ die literatuur van het ene taalgebied naar het andere overbrengen. Na voorlezing van het juryrapport volgde het protocol van de uitreiking, dankwoorden en een aardig gesprekje van beide laureaten met journalist Philip Freriks.
Maar wat mij het meest zal bijblijven was een scène die sterk aan sommige quizzen of spelletjes op televisie deed denken: de twee prijswinnaars met in hun handen de grote bordkartonnen chèques met de grote bedragen – 10.000 euro voor NDiaye, 2.500 euro voor Holierhoek (voor een sfeerbeeld op de site van Manuscripta, zie hier). In elk succes zit iets ordinairs dat onze kleingeestigheid streelt. Zowel Marie NDiaye als Jeanne Holierhoek leken dat te beseffen en de bijbehorende gêne te ervaren. Zelf voelde ik behalve gêne ook iets anders, namelijk plaatsvervangende schaamte – voor de schrijnende wanverhouding die in de bedragen tot uitdrukking kwam, en voor de nadrukkelijk ondergeschikte plaats van de vertaler. Ook mijn buurman in het publiek – een vertaler – leek er zo over te denken, want hij keek me aan en mompelde: ‘Ze hadden toch tenminste fiftyfifty kunnen doen.’
Vertalers worden, als ze niet nederig en bescheiden zijn, al snel als zeurpieten en zuurpruimen weggezet, en misschien niet altijd ten onrechte. Bij de Europese Literatuurprijs wordt de vertalersbijdrage tenminste erkend, dat is bijzonder, en bijzonder positief – verheugt u, vertalers! Maar een hiërarchisch gestructureerde wereld brengt kleine vernederingen met zich mee die vooral door de lagergeplaatsten scherp worden waargenomen. Marie NDiaye, die in 2009 voor Trois femmes puissantes de Prix Goncourt had gekregen, zei desgevraagd dat ze blij was met de prijs, maar dat die haar ‘presque exagéré’ voorkwam. Feitelijk kreeg ze ook niet opnieuw een prijs voor Trois femmes puissantes. De Europese Literatuurprijs was bestemd voor Drie sterke vrouwen, de door Jeanne Holierhoek van a tot z herschreven roman van NDiaye. De metafoor van de passeur is misleidend, een vertaler is geen veerman die een tekst ongewijzigd van de ene naar de andere oever brengt. Wat Jeanne Holierhoek met Drie sterke vrouwen deed, doet niemand haar na. Drie sterke vrouwen is een boek met twee auteurs geworden. Mijn buurman had gelijk.